ECLI:NL:RBDHA:2020:2771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
C-09-588241-KG ZA 20-130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afgifte van strafdossier voor herzieningsonderzoek

In deze zaak heeft eiser, thans gedetineerd, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met het verzoek om afgifte van zijn volledige strafdossier. Eiser is in 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaar wegens doodslag en andere delicten. Hij heeft eerder inzage gekregen in bepaalde stukken van zijn strafdossier, maar verzoekt nu om het volledige dossier om een herzieningsverzoek te kunnen indienen. Eiser stelt dat er nieuwe feiten zijn die de veroordeling in twijfel trekken, gebaseerd op een voorlopig onderzoek door een forensisch adviseur. De Staat heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen voldoende aanwijzingen zijn dat het onderzoek zou kunnen leiden tot een novum dat de veroordeling zou kunnen aantasten.

De voorzieningenrechter heeft op 23 maart 2020 geoordeeld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een rechtens te respecteren belang heeft bij de verkrijging van het strafdossier. De rechter heeft overwogen dat de herzieningsprocedure niet bedoeld is voor het opnieuw toetsen van eerder gevoerd verweer, en dat de Staat het beleid hanteert dat verzoeken tot kennisneming van stukken in afgesloten strafzaken alleen worden toegewezen bij voldoende aanwijzingen voor een novum. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van eiser moet worden afgewezen, en heeft hem veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/588241 / KG ZA 20/130
Vonnis in kort geding van 23 maart 2020
in de zaak van
[eiser], thans gedetineerd te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.F.M. Ortner te Maastricht,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Het gerechtshof Den Haag heeft eiser bij arrest van 11 april 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaren wegens twee maal doodslag, twee maal poging tot doodslag, afpersing en vervoer van cocaïne. Bij arrest van 30 juni 2015 is het cassatieberoep van eiser verworpen, waarna het arrest van het hof onherroepelijk is geworden.
2.2.
Bij brief van 27 november 2018 heeft de advocaat van eiser gevraagd om een afschrift van het integrale strafdossier van eiser, althans van nader aangeduide stukken daaruit, om een door eiser in te stellen onderzoek te kunnen verrichten naar de mogelijkheid van een herzieningsverzoek. Bij brief van 27 maart 2019 is inzage toegestaan van de in voornoemde brief specifiek genoemde stukken, voor zover deze nog voorhanden waren. Inzage heeft vervolgens ook daadwerkelijk plaatsgevonden.
2.3.
Eiser is vervolgens een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van een herziening, waarvoor hij de heer [A], forensisch adviseur en directeur van Forensisch Onderzoeksinstituut Forensicon (hierna: [A]), heeft ingeschakeld. [A] heeft een voorlopig onderzoek verricht naar de veroordeling van eiser.
2.4.
Eiser heeft in de bevindingen van [A] aanleiding gezien om op 4 oktober 2019 opnieuw een verzoek in te dienen om verstrekking van het hele strafdossier. De Staat heeft dat verzoek niet gehonoreerd.
2.5.
In een brief van 31 januari 2020 schrijft [A]:
“Na bestudering van de thans voorhanden zijnde dossierstukken kom ik onder meer tot de bevinding dat de rechtbank en het Hof destijds niet volledig zijn geïnformeerd door (de) deskundigen. Het Hof besluit op basis van de stukken bijvoorbeeld dat het aannemelijk is dat het eerste schot al gelost is terwijl de Renault Laguna de bocht naar links nog aan het maken was. Het Hof maakt zijn afweging o.a. op basis van de conclusies uit het uitgevoerde 3D-reconstructie onderzoek.
Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er zes schotsbanen in de Renault Laguna zijn vastgesteld. Geen van de deskundigen heeft zich echter uitgesproken over de mogelijkheden van ricochets (richtingsverandering van projectielen na contact met materialen). Waardoor meerdere schotsbanen wellicht verklaarbaar zijn door een en hetzelfde projectiel. Het ontbreken van deze informatie maakt dat het Hof geen rekening houdt met het feit dat wanneer er wel sprake zou kunnen zijn van ricochets de positionering van de schutter zeer sterk bemoeilijkt wordt.
Er wordt in de stukken gesproken over de minimale draaicirkel die mogelijk is om geen andere (van de geparkeerde) voertuigen te raken. De conclusie is dat er sprake is van een draaicirkel van 10,46 meter (hand geduwd). In de beschikbaar gestelde stukken wordt o.a. gesproken over een foto met daarop een bandenspoor. Ik heb deze foto niet en heb niets gelezen over het bemonsteren van het bandenspoor (teneinde de samenstelling van het rubber te vergelijken met het rubber van de banden van de Renault Laguna). Toch is deze informatie van wezenlijk belang. Wanneer namelijk zou blijken dat het rubber wel van de Renault afkomstig zou kunnen zijn, is er mogelijk geen sprake van een normale draaicirkel bij het wegrijden uit het parkeervak (hetgeen ook correspondeert met het vernemen van piepende banden). Er wordt in de stukken (ook de PV’s van de terechtzittingen) nergens besproken dat de draaicirkel van een auto veranderd wanneer een auto uitbreekt. Deze wordt namelijk groter wanneer de auto aan de voorzijde uitbreekt (waarschijnlijker bij voorwielaandrijving) en kleiner wanneer de auto aan de achterzijde uitbreekt (waarschijnlijker bij achterwielaandrijving)? Ik heb uit de stukken echter niet kunnen opmaken of de Renault Laguna (1.9 tDI uit 1999 o.b.v kenteken) voor- of achterwielaandrijving had? En of deze voorzien was van ABS?
Bovenstaande informatie en de bevindingen van deskundigen op ballistisch en VOA gebied ontbreken. Dit maakt de huidige interpretatie van de 3D-constructie minder eenduidig en verzwakt de stelligheid van de conclusies die voortkomen uit het uitgevoerde onderzoek.
Om tot een volledig en goed onderbouwd onafhankelijk forensisch advies te kunnen komen acht ik het noodzakelijk dat ik alsnog de beschikking krijgt over het volledige strafdossier.”

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – een afschrift van het volledige strafdossier aan hem te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. De herzieningsprocedure biedt een veroordeelde de mogelijkheid een onherroepelijke einduitspraak te laten corrigeren als er sprake is van een belangrijke nieuwe omstandigheid. Eiser heeft een rechtens te respecteren belang bij de verkrijging van zijn strafdossier, om nader onderzoek (door [A]) mogelijk te maken. Uit het voorlopig onderzoek van [A] is gebleken dat bij de strafrechtelijke veroordeling van eiser grote vraagtekens kunnen worden gezet. Zowel de rechtbank als het hof zijn onvoldoende geïnformeerd door deskundigen. Met de bevindingen van [A] is er op zijn minst sprake van een aanwijzing van een novum, zoals vereist voordat tot verstrekking van het strafdossier wordt overgegaan.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Eiser vordert afgifte van zijn strafdossier omdat hij voornemens is een herzieningsverzoek in te dienen op grond van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad kan op die grond een veroordelende onherroepelijke uitspraak herzien indien er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Zoals eiser terecht heeft aangevoerd, is het niet aan de voorzieningenrechter in deze zaak om te toetsen of aan voornoemd criterium is voldaan. Dat is immers de taak van de Hoge Raad in de herzieningsprocedure. De Staat heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie het beleid hanteert dat verzoeken tot kennisneming van stukken in afgesloten strafzaken zoals deze slechts worden toegewezen als er tenminste een aanwijzing is of een redelijke mate van aannemelijkheid dat het onderzoek waartoe de verstrekking dient, zou kunnen leiden tot een novum, waardoor de onherroepelijk veroordeling niet in stand zal kunnen blijven. Eiser heeft dat beleid op zichzelf niet ter discussie gesteld, zodat het hier tot uitgangspunt wordt genomen. Daarbij is nog van belang dat een andere waardering van een bewijsconstructie of mogelijke kritiek op het veroordelende arrest in beginsel niet rechtvaardigt dat stukken worden verstrekt. De eindigheid van de strafrechtelijke procedure mag meebrengen dat verstrekking van stukken uit die procedure beperkt wordt tot uitzonderlijke, goed gemotiveerde gevallen.
4.3.
In het licht van voornoemd criterium is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een rechtens te respecteren belang heeft bij verkrijging van de door hem gevraagde gegevens. Eiser heeft zich in de strafzaak bij de rechtbank en het hof verweerd met de stelling dat sprake was van een noodweersituatie omdat de Renault op hem af kwam rijden. Dat verweer heeft het hof gemotiveerd verworpen. Het hof heeft geconcludeerd dat de lezing van eiser dat de Renault in zijn richting is gereden, dan wel op hem in dreigde te rijden “volstrekt onaannemelijk” was. Eiser lijkt de verwerping van voornoemd verweer opnieuw ter discussie te willen stellen.
4.4.
Eiser beroept zich ter onderbouwing van zijn verzoek om gegevens op een brief van [A], de door hem ingeschakelde deskundige. [A] stelt zich weliswaar op het standpunt dat de rechtbank en het hof bij de behandeling van de strafzaak niet volledig zijn geïnformeerd door de deskundigen, maar hij beschrijft niet welk onderzoek hij wenst uit te voeren en hoe dit een novum kan opleveren.
4.5.
[A] uit in de brief zijn twijfels over de door de politie samengestelde 3D-reconstructie en de interpretatie daarvan. Het hof heeft het verweer van eiser dat sprake was van een noodweersituatie echter niet slechts verworpen op grond van de 3D-reconstructie, maar is tot zijn oordeel gekomen op grond van een groot aantal bewijsmiddelen. Ook verklaringen van eiser zelf, verklaringen van getuigen, technisch bewijs en pathologisch onderzoek hebben daaraan bijgedragen.
4.6.
De Staat heeft de door [A] genoemde mogelijke alternatieve technische scenario’s van wat zich ten tijde van het plegen van het delict heeft afgespeeld, gemotiveerd en uitvoerig onderbouwd weersproken. Gelet daarop is niet met een redelijke mate aannemelijk geworden dat een door [A] uit te voeren onderzoek aan de hand van de gevorderde gegevens zal kunnen leiden tot een novum waardoor de veroordeling van eiser niet in stand zal blijven. Eiser heeft in deze procedure enkel de juistheid zijn veroordeling in twijfel getrokken met behulp van al bekende invalshoeken. De afwijzing van het openbaar ministerie van het verzoek van eiser om gegevens uit zijn strafdossier te verstrekken, is dan ook in overeenstemming met het vigerende beleid.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser zal worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vetter op 23 maart 2020.
hvd