ECLI:NL:RBDHA:2020:2718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
NL20.5694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure tijdens coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan over de vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser, een Mexicaanse nationaliteit, was opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem de maatregel had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de tijdelijke maatregelen ter bestrijding van het coronavirus geen aanleiding gaven om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Eiser had zijn nader gehoor gehad en een voornemen was uitgebracht, wat volgens de rechtbank voldoende was om de maatregel te handhaven. Eiser stelde dat hij niet in staat was om met zijn gemachtigde te overleggen, maar de rechtbank vond dat er alternatieven waren, zoals telefonisch of via Skype contact.

De rechtbank concludeerde dat de stellingen van eiser niet onderbouwd waren en dat de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd bleef, gezien de lopende asielprocedure. De rechtbank wees het beroep van eiser af en ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de vrijheidsontnemende maatregel in het kader van de asielprocedure, ondanks de bijzondere omstandigheden van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5694

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Mexicaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser voert aan dat een afweging van de belangen inmiddels had moeten leiden tot beëindiging van de vrijheidsontnemende maatregel. Verweerder zal de maatregel hoe dan ook op korte termijn moeten beëindigen. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard bestaat er daarna geen mogelijkheid meer tot grensdetentie tijdens de periode voor het indienen van de rechtsmiddelen en voor de duur van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 juni 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:1710).
Indien verweerder besluit tot (verdere) afhandeling van de aanvraag in de verlengde asielprocedure (VA), dan zou dat eveneens moeten leiden tot opheffing van de maatregel. In dit verband merkt eiser op dat VA-zending onafwendbaar lijkt nu van de gemachtigde en eiser niet kan worden verlangd dat zij het voornemen met elkaar nabespreken. Net zoals in de aanmeldcentra worden alle gehoren gecanceld. De enige situatie waarin verweerder de grensdetentie zou kunnen handhaven is die waarin eiser zijn asielaanvraag zou intrekken. Hij is dat echter niet van plan.
Toepassing van artikel 59b Vw is in deze genoemde fasen ook niet mogelijk. Zodra de asielaanvraag is afgewezen kan bewaring niet berusten op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:375). Onderdeel a van het eerste lid is niet aan de orde omdat eiser aan de Nederlandse autoriteiten een echt, onvervalst en geldig paspoort heeft overgelegd. De overige onderdelen van artikel 59b, eerste lid, Vw zijn evenmin aan de orde. Hetzelfde geldt voor de toepassing van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 juni 2018 (Gnandi, C-181/16, ECLI:EU:C:2018:465) en de beschikking van het Hof van 5 juli 2018 (C. J. en S., C-269/18, ECLI:EU:C:2018:544).
Eiser stelt verder dat zijn asielaanvraag niet in de algemene asielprocedure kon worden afgedaan, omdat nader onderzoek nodig was.
Ten slotte stelt eiser dat inmiddels een voornemen is uitgebracht door verweerder. Eiser heeft zijn nader gehoor gehad en zijn persoonlijke beschikbaarheid is voor verweerder niet langer van belang. Daarom had verweerder de vrijheidsontnemende maatregel in ieder geval na het uitbrengen van het voornemen op 11 maart 2020 moeten opheffen.
2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een brief heeft uitgedaan waarin is aangegeven dat er geen gehoren meer worden gehouden in nieuwe procedures. Dit geldt niet voor procedures die al gaande zijn en waarin al een gehoor is geweest en een voornemen is uitgebracht. Vooralsnog is er geen bijzondere instructie voor deze procedures en zullen deze worden behandeld zoals altijd.
In het geval van eiser is de termijn van vier weken nog niet overschreden. Wat na ommekomst van deze periode of na afwijzing van de aanvraag van eiser zal gebeuren, is nog onzeker. Als er een afwijzing is, zal verweerder daarna kijken en daaraan ook consequenties verbinden. De geschetste toekomstige opties waarin bewaring wellicht niet mogelijk is, maken niet dat de huidige maatregel nu opgeheven moet worden.
Voor zover eiser stelt dat hij geen persoonlijk contact kan hebben met gemachtigde, dan is telefonisch contact, of contact pet Skype wellicht wel mogelijk. Verweerder ziet vooralsnog geen reden om de maatregel hierom op te heffen.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding vormt om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Vooralsnog staat niet vast dat het niet (langer) mogelijk is voor verweerder om binnen de termijn van de grensprocedure een beslissing te nemen op eisers aanvraag. Of bewaring mogelijk is nadat op eisers aanvraag is beslist, dient verweerder op dat moment te beoordelen.
De (tijdelijke) maatregelen die getroffen zijn om (verspreiding van) het corona-virus in te dammen leiden op dit moment evenmin tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is van belang dat eiser inmiddels is gehoord door verweerder en een voornemen is uitgebracht. Met betrekking tot de stelling van eiser dat het voor hem niet mogelijk is het nader gehoor en voornemen met zijn gemachtigde te bespreken, dan wel dat hij hierdoor gehinderd wordt in het uitbrengen van een zienswijze, oordeelt de rechtbank als volgt. Ook deze situatie heeft zich nog niet voorgedaan. Vast staat dat er op dit moment ingrijpende maatregelen van kracht zijn en nog onduidelijk is hoe hiermee in de praktijk zal kunnen worden omgegaan. Er zijn in ieder geval opties zoals telefonisch bespreken of via skype. Indien eiser later van oordeel is dat hij daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad doordat hij geen persoonlijk contact meer met zijn gemachtigde kan hebben, dan kan en dient hij dit argument in zijn asielprocedure naar voren te brengen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de stelling van eiser dat nader onderzoek nodig is in zijn asielprocedure evenmin aanleiding vormt om de maatregel op te heffen, dit alleen al omdat deze stelling niet onderbouwd is.
Ten aanzien van de stelling dat het niet langer noodzakelijk is dat eiser persoonlijk beschikbaar is voor verweerder en dat de maatregel daarom moet worden opgeheven, oordeelt de rechtbank als volgt. Eisers aanvraag leent zich volgens verweerder vooralsnog tot afdoening binnen de grensprocedure. Dit enkele feit is voldoende voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw. De stelling van eiser dat de maatregel alleen zou kunnen voortduren zolang zijn persoonlijke beschikbaarheid nodig is voor de procedure, is niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
De beroepsgrond slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.