ECLI:NL:RBDHA:2020:2655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
NL20.4526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 maart 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Italië voor asielzoekers onacceptabel is en dat hij niet kan worden overgedragen aan Italië zonder dat zijn mensenrechten in het geding komen. Hij heeft verschillende rapporten over de situatie in Italië ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser aangehaalde rapporten niet recent genoeg zijn en dat de situatie in Italië niet zodanig is veranderd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing zou zijn. Eiser heeft ook geen bijzondere, individuele omstandigheden aangetoond die zouden maken dat overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brandt).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.4527, plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 22 oktober 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Weliswaar is hij niet kwetsbaar in de zin van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) maar nu uit informatie van verschillende rapporten blijkt dat Italië geen aanvullende garanties kan bieden of zich niet aan de garanties houdt, moet ervan uitgegaan worden dat voor “gewone” asielzoekers de situatie nog veel slechter is. Ter onderbouwing beroept eiser zich op de volgende stukken:
- het rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) ‘
Reception conditions in Italy, Report on the current situation of asylum seekers and benificiaries of protection, in particular Dublinreturnees, in Italy’ van augustus 2016;
- het rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en SFH:
“Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy”van februari 2017;
- het rapport van artsen zonder grenzen van februari 2018;
- het ‘Country Report: Italy, 2017 update’ van AIDA d.d. 21 maart 2018;
- het rapport ‘Out of Sight – second edition’, van Médicins Sans Frontières d.d.
8 februari 2018;
- een uitspraak van de rechtbank Hannover d.d. 4 september 2019;
- een interim measure van het EHRM, nr. 49569/19 d.d. 24 september 2019
(S.O. tegen Nederland); en
- een internetbericht van SFH: ‘
Italien – Betreuung nach wie vor ungenügend’ van 23 september 2019.
3.1
Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn algemeenheid ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen (tegenover eiser) nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De door eiser aangehaalde bronnen over de situatie in de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen zijn onvoldoende om te oordelen dat in afwijking van staande jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat een groot deel van de documenten waarnaar is verwezen niet recent zijn en al eerder zijn betrokken bij uitspraken van de Afdeling. Eisers beroep op de interim measure van 24 september 2019 leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in vergelijkbare kwetsbare omstandigheden verkeert als de vreemdelingen waarop de aangehaalde interim measure betrekking heeft. Voor de stelling van eiser dat de situatie voor gewone asielzoekers nog veel slechter is dan voor kwetsbaren, kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden in de door hem aangehaalde informatie. Het internetbericht van SFH van 23 september 2019 en het rapport van SFH van 8 mei 2019, aangehaald in de Duitse uitspraak, geven geen wezenlijk ander beeld van de algemene situatie in Italië dan zoals beoordeeld door de Afdeling in genoemde uitspraken. Dat een Duitse rechter een ander oordeel geeft over de situatie in Italië is op zichzelf onvoldoende om niet langer uit te gaan van de staande jurisprudentie hierover van de Afdeling.
3.3
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende, gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eisers beroep op artikel 17 van de Dublinverordening kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet slagen. In zijn aanmeldgehoor heeft hij immers verklaard dat hij geen problemen heeft gehad in de vijf dagen dat hij in Italië verbleef. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164), waarin is bepaald dat het aanvoeren van algemene omstandigheden niet van betekenis is bij de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die maken dat overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. De enkele stelling dat uit het rapport van SFH volgt dat lidstaten eerder toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en dat verweerder daarom ook eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken, slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld is dit artikel niet bedoeld om categoriaal toe te passen. Eiser heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat overdracht aan Italië in zijn specifieke geval van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert tot slot aan dat het bestreden besluit geen stand kan houden, nu uit de ‘circular letter’ van de Italiaanse autoriteiten van 25 februari 2020 blijkt dat overdracht naar Italië vanwege het corona-virus feitelijk onmogelijk is. De rechtbank volgt verweerder in het ter zitting ingenomen standpunt dat dit slechts een feitelijke belemmering betreft op grond waarvan verweerder vreemdelingen tijdelijk niet uit kan zetten naar Italië. Dit doet niets af aan de rechtmatigheid van de inhoud van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.