In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 maart 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Italië voor asielzoekers onacceptabel is en dat hij niet kan worden overgedragen aan Italië zonder dat zijn mensenrechten in het geding komen. Hij heeft verschillende rapporten over de situatie in Italië ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser aangehaalde rapporten niet recent genoeg zijn en dat de situatie in Italië niet zodanig is veranderd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing zou zijn. Eiser heeft ook geen bijzondere, individuele omstandigheden aangetoond die zouden maken dat overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.