Overwegingen
1. Eiseres heeft van 24 november 2015 tot 25 maart 2016 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Eiseres is met ingang van 25 maart 2016 uitgevallen wegens zwangerschaps- bevallingsklachten en heeft van 25 maart 2016 tot 1 april 2017 een ZW-uitkering ontvangen. Met ingang van
1 april 2017 heeft eiseres opnieuw een WAZO-uitkering ontvangen tot 23 juli 2017. Vervolgens heeft eiseres met ingang van 24 juli 2017 weer een ZW-uitkering ontvangen in verband met zwangerschaps- bevallingsklachten.
2. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiseres bij besluit van 8 augustus 2018 beëindigd per 3 september 2018 omdat de ZW-uitkering van eiseres de maximale duur van 104 weken had bereikt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard bij besluit van
15 juli 2019. In dit besluit heeft verweerder toegelicht dat eiseres is uitgevallen met klachten die hetzelfde zijn als de klachten waarmee eiseres is uitgevallen vóór haar zwangerschap. Daarom worden de periodes van ziekte in het kader van de ZW-uitkering die eiseres ontving, samengeteld.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en betoogt in beroep dat de ziekteperiode na de laatste WAZO-uitkering een andere ziekteoorzaak had. Verweerder had de periodes waarin eiseres een ZW-uitkering ontving dan ook niet bij elkaar mogen optellen.
Als de periodes niet bij elkaar worden opgeteld, is de maximale duur van 104 weken nog niet bereikt en had verweerder de ZW-uitkering niet mogen beëindigen.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. In artikel 29a, vierde lid van de ZW staat dat als een vrouwelijke verzekerde, nadat haar recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, recht heeft op ziekengeld, als zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Zij heeft recht op dit ziekengeld zolang de arbeidsongeschiktheid duurt, maar ten hoogste 104 aaneengesloten weken vanaf de eerste dag dat de WAZO-uitkering is geëindigd. In artikel 29, vijfde lid, van de ZW staat dat voor het berekenen van de termijn van 104 weken periodes van arbeidsongeschiktheid worden samengeteld die direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarop iemand een WAZO-uitkering heeft ontvangen, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Deze samentelling blijft volgens artikel 29a, vijfde lid, van de ZW buiten toepassing als de verzekerde op grond van het vierde lid van dit artikel, recht heeft op ziekengeld.
7. De samentelling van artikel 29, vijfde lid van de ZW blijft op grond van artikel 29a, vijfde lid van de ZW buiten toepassing als iemand op grond van het vierde lid van dat artikel recht heeft op ziekengeld. Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4283) vereist artikel 29a, vierde lid, van de ZW direct causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid en de daaraan voorafgaande zwangerschap of bevalling. Als de arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van dedaaraan voorafgaandezwangerschap of bevalling, maar vaneen eerderezwangerschap of bevalling, ontstaat op grond van artikel 29a, vierde lid van de ZW dus geen nieuw recht op ziekengeld en is de samentellingsregeling van artikel 29, vijfde lid van de ZW van toepassing. 8. Verweerder mag zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
9. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) op 11 juli 2019 een rapport opgesteld. Samengevat weergegeven komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de klachten van eiseres grotendeels overeenkomen met de klachten die zij had voordat zij een WAZO-uitkering kreeg, te weten: bekken- en rugklachten, incontinentie en obstipatie. De andere klachten van eiseres vloeien voort uit een buikwandbreuk, maar het is niet aannemelijk dat daar al sprake van was aan het einde van de laatste WAZO-uitkering (op 21 juli 2017). De diagnose buikwandbreuk is pas gesteld op 7 juli 2018 en eiseres heeft deze klachten ook niet gemeld bij de medische beoordelingen op 27 november 2017 en 16 augustus 2017.
10. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten van eiseres in de boordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en de beschikbare informatie in het dossier van eiseres zijn meegenomen en meegewogen in de beoordeling. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat het onderzoek van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is geweest. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. De klachten waar eiseres na haar laatste bevallen mee kampte, zijn niet het gevolg van de laatste zwangerschap of bevalling. Die klachten bestonden al vóór die laatste zwangerschap. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er aan het einde van de laatste WAZO-uitkering geen nieuwe ziekteoorzaak was. De nieuwe klachten (die te maken hebben met de buikwandbreuk) zijn pas later ontstaan. Daarom mocht verweerder de periodes van de ZW-uitkering van voor en na de laatste WAZO-uitkering bij elkaar optellen en is de ZW-uitkering van eiseres terecht beëindigd per 3 september 2018.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.