ECLI:NL:RBDHA:2020:2544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
NL20.5070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaringsmaatregel en zicht op verwijdering in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen een bewaringsmaatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 10 januari 2020 door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij eerder al langere tijd in bewaring heeft gezeten zonder dat verweerder in staat was hem uit te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om de benodigde documenten voor zijn uitzetting te verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat eiser zelf de plicht heeft om mee te werken aan zijn vertrek en dat hij onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens heeft aangeleverd die de autoriteiten van zijn land van herkomst in staat kunnen stellen het benodigde onderzoek te verrichten voor de afgifte van een laissez-passer.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de tijdelijke uitbraak van het coronavirus en de gevolgen daarvan voor de uitzetting beoordeeld. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de afwezigheid van vluchten naar Marokko en Algerije een tijdelijke omstandigheid is en dat er op dit moment nog steeds zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 januari 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 januari 2020 (in de zaak NL20.846) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 20 januari 2020 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Daartoe stelt eiser allereerst dat hij eerder al langere tijd in bewaring heeft gezeten en het verweerder toen ook niet gelukt is hem uit te zetten. Eiser is toen vrijgelaten. Waarom er nu wel zicht op uitzetting zou zijn is totaal niet duidelijk. Verweerder heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld. Verder heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat op eiser de plicht rust Nederland te verlaten en mee te werken aan zijn vertrek naar zijn land van herkomst of een ander land waar zijn toegang is gewaarborgd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD4787) brengt die rechtsplicht met zich dat van eiser kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.
Eiser heeft tot op heden zelf geen activiteiten ondernomen om aan de benodigde reisdocumenten te komen, ook niet in de periode dat hij niet in detentie zat of in Zwitserland verbleef. Dat eiser wel heeft meegewerkt aan de presentaties bij de Marokkaanse en Algerijnse vertegenwoordigingen in Nederland is onvoldoende om aan de hierboven genoemde rechtsplicht te voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht bij het verkrijgen van afdoende, concrete en verifieerbare gegevens die de autoriteiten van zijn land van herkomst in staat kunnen stellen het benodigde onderzoek te verrichten ten behoeve van de afgifte van een laissez-passer. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij hiertoe niet in staat kan worden geacht. Hierom bestaat thans geen grond voor het oordeel dat bij medewerking van eiser het zicht op uitzetting naar zijn land van herkomst (Marokko of Algerije) binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiser de duur van de maatregel kan bekorten door zijn volledige medewerking te verlenen en zelf contact op te nemen met de autoriteiten van zijn land van herkomst en te verzoeken om afgifte van documenten.
4.2
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder afhankelijk is van de autoriteiten van het land van herkomst van eiser. Dit omdat eiser onvoldoende inspanningen verricht om zelf de benodigde documenten te verkrijgen, dan wel om afgifte van dergelijke documenten te bespoedigen. Zowel de Marokkaanse als de Algerijnse autoriteiten hebben het verzoek om afgifte van een laissez-passer voor eiser in onderzoek hebben genomen. Verder is eiser bij de vertegenwoordiging van beide landen gepresenteerd en zij hebben niet te kennen gegeven dat geen laissez-passer zal worden afgegeven aan eiser. Daarom mag verweerder het onderzoek voorlopig afwachten. Verder rappelleert verweerder regelmatig bij zowel de Algerijnse autoriteiten, als bij de Marokkaanse autoriteiten, voor het laatst op 5 en 26 februari 2020. Daarnaast houdt verweerder regelmatig een vertrekgesprek met eiser, voor het laatst op 4 februari 2020. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Het standpunt van eiser dat verweerder onvoldoende heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser, is onvoldoende onderbouwd.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, nu er geen vluchten naar Marokko meer zijn in verband met de uitbraak van het coronavirus. Er is nog steeds geen laissez-passer verstrekt aan eiser en ook al zou dat het geval zijn dan kan hij niet vliegen. Er is dus geen zicht op uitzetting naar Marokko. Nu Europa als brandhaard wordt genoemd door de WHO zal dit ook voor vluchten naar Algerije (gaan) gelden. Eiser wijst in dit verband op de maatregelen die in China zijn genomen om de verspreiding van het virus in te dammen. Deze maatregelen zijn al maanden van kracht, aldus eiser.
5.1.
Verweerder stelt zich op dit punt op het standpunt dat het feit dat er door de uitbraak van het coronavirus geen vluchten naar Marokko en wellicht Algerije mogelijk zijn, een tijdelijke omstandigheid is. Verweerder volgt de ontwikkelingen op de voet en zal zijn verantwoordelijkheid nemen indien de situatie daartoe aanleiding geeft. Deze tijdelijke maatregel betekent volgens verweerder op dit moment nog niet met zich mee dat zicht op uitzetting in zijn geheel ontbreekt.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gevolgd kan worden in bovengenoemd standpunt. Het is op dit moment nog onduidelijk hoelang de huidige maatregelen ter bestrijding van (de verspreiding van) het coronavirus zullen duren. De uitzettingsbelemmeringen zijn naar hun aard echter tijdelijk. Op dit moment ziet de rechtbank daarom gelet op hetgeen in dit geval naar voren is gebracht en bezien in het licht van omstandigheden van dit geval zoals hiervoor onder 4 en verder vermeld, geen aanleiding om te oordelen dat het zich op uitzetting naar Marokko, dan wel Algerije op een zodanige manier ontbreekt dat tot opheffing van de maatregel dient te worden overgegaan. Vast staat dat de redelijke termijn ten aanzien van de maatregel op dit moment nog niet in het geding is. Indien de situatie dat tijdelijk niet tot uitzetting kan worden overgegaan te lang gaat voorduren, kan eiser de zaak opnieuw voorleggen. Dit geldt ook voor het geval de maatregelen die in China zijn genomen, zich zouden gaan voordoen.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.