ECLI:NL:RBDHA:2020:2544
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervolgberoep bewaringsmaatregel en zicht op verwijdering in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen een bewaringsmaatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 10 januari 2020 door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij eerder al langere tijd in bewaring heeft gezeten zonder dat verweerder in staat was hem uit te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om de benodigde documenten voor zijn uitzetting te verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat eiser zelf de plicht heeft om mee te werken aan zijn vertrek en dat hij onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens heeft aangeleverd die de autoriteiten van zijn land van herkomst in staat kunnen stellen het benodigde onderzoek te verrichten voor de afgifte van een laissez-passer.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de tijdelijke uitbraak van het coronavirus en de gevolgen daarvan voor de uitzetting beoordeeld. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de afwezigheid van vluchten naar Marokko en Algerije een tijdelijke omstandigheid is en dat er op dit moment nog steeds zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.