ECLI:NL:RBDHA:2020:2538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
21 maart 2020
Zaaknummer
09/226725-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen door minderjarige verdachte met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 19 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in vereniging. De feiten vonden plaats op 19 september 2019 te 's-Gravenhage, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een persoon, aangeduid als [benadeelde]. De verdachte heeft tijdens het proces bekend dat hij de aangever heeft geslagen, maar kon zich niet herinneren dat hij ook had geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, mede door een posttraumatische-stressstoornis en andere psychische problemen. De officier van justitie had een deels voorwaardelijke jeugddetentie geëist, maar de rechtbank heeft in plaats daarvan een deels voorwaardelijke werkstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden gericht op begeleiding en behandeling. De rechtbank heeft de nadruk gelegd op de noodzaak van begeleiding om herhaling van delict gedrag te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf behandeld, maar deze werd nietig verklaard omdat de oproeping niet op de juiste wijze was gedaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Parketnummer 09-226725-19
Tul 09-837095-19
Datum uitspraak 19 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
[adres]
advocaat: mr. R.A.J. Verploegh te 's-Gravenhage.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 5 maart 2020.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2019 te 's-Gravenhage openlijk, te weten, op de Stationsweg en/of het Stationsplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde]
door
- het meermalen slaan van die persoon en/of
- het (al dan niet tegen het hoofd) schoppen van die persoon.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
[benadeelde] heeft er aangifte van gedaan dat hij op de Stationsweg en/of het Stationsplein te 's-Gravenhage door drie jongens is geslagen en geschopt. Dit is ten laste gelegd als openlijke geweldpleging in vereniging. De verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting bekend aangever te hebben geslagen. De verdachte kan zich niet herinneren dat hij aangever ook heeft geschopt, maar heeft ter zitting bevestigd dat op de beelden te zien is dat hij aangever heeft geschopt en naar aanleiding daarvan verklaard dat hij aangever klaarblijkelijk wel heeft geschopt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S.R.C. Polderman heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte het feit heeft begaan.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangegeven dat de verdachte heeft bekend een aandeel in het geweld te hebben gehad en dat met name op de camerabeelden die door de HTM zijn verstrekt, het gepleegde geweld duidelijk te zien is.
Aangever is meerdere malen geslagen en geschopt, ook tegen zijn hoofd, terwijl hij op de
tramrails lag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de tenlastelegging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
het tenlastegelegde feit heeft begaan:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 5 maart 2020;
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , met bijlagen (p. 57-65);
- een proces-verbaal van verhoor [getuige 1] (p. 66-68);
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlage (p. 71-72);
- een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (p. 73-76);
- een proces-verbaal van verhoor minderjarige [verdachte] (p. 81-85);
- een proces-verbaal van verhoor minderjarige [medeverdachte] (p. 86-93).

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 19 september 2019 te 's-Gravenhage openlijk, te weten, op de Stationsweg en/of het Stationsplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde]
door
- het meermalen slaan van die
[benadeelde]en
- het (al dan niet tegen het hoofd) schoppen van die
[benadeelde].
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.
De mate van toerekeningsvatbaarheid
De deskundige [naam 1] , MSc., orthopedagoog-generalist, heeft de verdachte onderzocht en in het rapport van 19 december 2019 vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van een posttraumatische-stressstoornis, beginnend in de vroege kindertijd; een aanpassingsstoornis, met gemengde stoornis van emoties en gedrag (persisterende complexe rouwstoornis); een oppositionele-opstandige gedragsstoornis, matige ernst en bijkomende problemen, namelijk een ouder-kind relatieprobleem; een leer- of onderwijsprobleem en problemen verband houdend met juridische omstandigheden.
Het stressniveau van de verdachte is onder andere door het geweld van de vader, de financiële problemen van het gezin, schoolproblemen en dergelijke doorlopend verhoogd en door het overlijden van zijn vriend in juni 2019 ervaart hij nog meer stress. Op de dag van het tenlastegelegde had hij ook ruzie met een vriendin, waardoor de stress nog verder toenam. Als gevolg van stress wordt hij sneller boos en uit hij zijn boosheid heviger.
Door zijn voortdurende aanwezige verhoogde stressniveau heeft hij externe sturing en regulatie nodig voor controle van zijn emoties bij oplopende stress. Hij krijgt dit onvoldoende en door de grotendeels deviante vriendengroep, in combinatie met zijn beneden gemiddelde intelligentie, komt hij in situaties waarvan hij de gevolgen niet overziet, met als gevolg dat hij in de problemen komt of anderen in de problemen brengt. Als hij eenmaal in een problematische situatie terecht komt, is hij niet in staat de gevolgen te overzien en zijn handelen tijdig bij te sturen. Hij bezit onvoldoende helpende copingstrategieën en emotieregulatietechnieken.
Gezien het vorenstaande beschikt de verdachte, aldus de deskundige, over onvoldoende capaciteiten om zijn gedrag aan te passen of anders te handelen dan hij gedaan heeft.
Op basis hiervan kan gesproken worden van een verminderde handelingsvrijheid, waardoor het ten laste gelegde feit, indien bewezen, hem in verminderde mate toe te rekenen is.
De rechtbank acht het deskundigenrapport voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemotiveerd. Zij zal het oordeel van de deskundige volgen en het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 50 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan
35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geadviseerd, te weten het zich melden bij de jeugdreclassering, het meewerken aan begeleiding door Coach25, het volgen van een individuele- en systeembehandeling bij De Waag en het volgen van onderwijs volgens het lesrooster.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf in plaats van een deels voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd, met de door de Raad geadviseerde voorwaarden.
De raadsman verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging sterk rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en ook met de eigen schuld van het slachtoffer. Hij heeft de verdachte en zijn mededaders uitgedaagd en zelf ook geweld gebruikt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, midden op de dag op een drukke plek.
Het slachtoffer dacht te moeten ingrijpen toen hij zag dat er een tasje van een meisje werd afgepakt door de verdachte (hoewel achteraf bleek dat de verdachte hiermee geen kwade bedoelingen had). Vervolgens is hij na een discussie door de verdachte en de medeverdachten achterna gezeten en hebben zij hem diverse malen geslagen en geschopt, terwijl hij op de tramrails lag. Zij hebben het slachtoffer ook tegen zijn hoofd geschopt en hem weerloos achtergelaten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
Dit geldt zeker voor de vele mensen die op dat moment rondom station Holland Spoor getuige waren van de geweldshandelingen.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens zijn strafblad van 13 februari 2020, eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden weer een geweldsfeit te plegen.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen over het psychologisch onderzoek van de verdachte, op 19 december 2019 opgesteld door [naam 1] , MSc., orthopedagoog-generalist, en van de Raad van 2 maart 2020.
In het rapport van de deskundige leest de rechtbank, in aanvulling op wat reeds is besproken met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid, dat de kans op herhaling, als de verdachte geen behandeling krijgt, als hoog wordt ingeschat.
De deskundige adviseert de rechtbank om de verdachte (deels) voorwaardelijk te
veroordelen met de bijzondere voorwaarden zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering in de vorm van ITB-CRIEM voor de duur van een half jaar, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling in een forensische instelling. Geadviseerd wordt het continueren van de schoolgang en het handhaven van de avondklok voor de duur van zes maanden als bijzondere voorwaarden op te nemen, zodat zo min mogelijk negatieve beïnvloeding door leeftijdsgenoten kan plaatsvinden en de verdachte de tijd heeft om middels behandeling te werken aan voorkoming van recidive.
Om de kans op recidive te verkleinen is het verder voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte geïndiceerd om de huidige begeleiding vanuit Coach25 en de individuele- en FAST-behandeling vanuit De Waag voort te zetten.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundige voor wat betreft de kans op herhaling.
Uit het rapport van de Raad van 2 maart 2020 blijkt dat de verdachte zich sinds zijn schorsing van zijn goede kant heeft laten zien en zijn leven op een positieve manier heeft opgepakt. Er is geen sprake van herhaling van een strafbaar feit, hij houdt zich aan de gemaakte afspraken en hij gaat dagelijks volgens rooster naar school en stage.
In de thuissituatie wordt moeder (bij wie de verdachte veel veiligheid ervaart) ondersteund in haar opvoedvaardigheden door tweemaal per week contact te hebben met de behandelaar van De Waag. De verdachte heeft eenmaal per week contact met deze behandelaar,
mevrouw [naam 2] . Bij dit contact is specifiek aandacht voor de specifieke problemen van de verdachte (stress, boosheid, rouwverwerking, vergroten van emotieregulatie en copingsvaardigheden). Hiernaast is er regie vanuit de jeugdreclassering (veel vertrouwen) en regelmatig contact met de coach (van Coach 25) die zich vooral richt op praktische zaken.
In zijn vrije tijd heeft de verdachte contact met zijn neven uit Rotterdam en heeft hij veel
plezier met het maken van muziek. Er is geen sprake van “buitenhang” gedrag of
echt uitgaan.
Het belang dat de ingezette hulpverlening doorgaat is groot, aangezien dit is gericht op het
voorkomen van herhaling en gericht op een gezonde ontwikkeling. Gezien de ernst van de verdenking is de Raad van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentiestraf passend is.
Op de zitting is namens de Raad desgevraagd meegedeeld dat de door de deskundige geadviseerde begeleiding door ITB Criem en ook de avondklok niet meer nodig zijn.
Van de zijde van de jeugdreclassering is meegedeeld dat de behandeling bij De Waag noodzakelijk is en dat op dit moment tijdens de individuele behandeling de rouwverwerking aan de orde zal komen en het leren beheersen van de emoties van de verdachte, ook op school. Er wordt hierbij ook aan psychomotorische therapie, zoals rappen, gedacht.
De systeemtherapie is belangrijk om het gezin te ondersteunen en de moeder sterk te laten zijn. Samen met de coach is de verdachte naast school op zoek naar een bijbaan.
6.3.3
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Hoewel de officier van justitie een deels voorwaardelijke jeugddetentie heeft gevorderd, zal de rechtbank deze eis niet volgen.
De rechtbank weegt daarbij mee dat het een ernstig feit is, maar dat het slachtoffer zelf ook een aandeel in het gebeurde heeft gehad door zich provocerend te gedragen, hoewel de rechtbank benadrukt dat daarin geen excuus is gelegen voor de mate van geweldpleging tegen het slachtoffer. Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen en over het algemeen goed heeft meegewerkt aan de schorsende voorwaarden, die een serieuze verandering in zijn houding van hem vergden.
De nadruk van de strafoplegging moet nu liggen op de begeleiding en behandeling van de verdachte om herhaling te voorkomen. Het voorgestelde traject van coaching en behandeling is intensief en zal daarom veel inspanning van de verdachte vergen.
Alles afwegende ziet de rechtbank reden de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, inclusief de meldplicht, het meewerken aan begeleiding door Coach25, het volgen van een individuele- en systeembehandeling bij De Waag en het volgen van onderwijs volgens het lesrooster.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal van het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf worden afgetrokken. De rechtbank rekent hier in navolging van de officier van justitie 15 dagen, zijnde 30 uren, voor. Dit is inclusief de twee dagen die de verdachte voor een gevorderde opheffing van de schorsing in hechtenis heeft gezeten.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam 3] , bewindvoerder van [benadeelde]heeft namens hem een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 1.000,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 aan materiële schade en uit een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de [benadeelde] ad € 400,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft ten aanzien van de materiële schade geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, nu deze kosten niet zijn onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft eveneens niet-ontvankelijk verklaring van de [benadeelde]
ten aanzien van de materiële schade bepleit, nu deze schade niet is onderbouwd en uit de stukken niet blijkt dat er bij het geweldsincident een telefoon van het slachtoffer is beschadigd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangegeven dat hierbij rekening moet worden gehouden met de eigen schuld van de benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden, waarvoor de verdachte medeverantwoordelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat voor de immateriële schade naar billijkheid een bedrag van
€ 400,00 hoofdelijkkan worden toegewezen,
te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 19 september 2019 tot de dag dat het bedrag is betaald.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsman, de materiële schade onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien een nadere onderbouwing en de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren.
Vorenstaande brengt mee dat de verdachte ook wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, die de rechtbank tot op vandaag begroot op € 0,00.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, zodat de verdachte het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terechtkomt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat gijzeling moet plaatsvinden bij niet nakoming van deze verplichting.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Inleiding
Bij vonnis van 20 mei 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank, onherroepelijk geworden op 4 juni 2019, is de verdachte onder meer veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van
1 jaar.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de oproeping nietig zal worden verklaard, nu een akte waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte is van de behandeling van de vordering ter zitting van heden ontbreekt.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de oproeping nietig is, nu niet is gebleken dat deze op de bij de wet voorgeschreven wijze is uitgereikt. Bij de stukken bevindt zich geen akte van uitreiking waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte is gebracht van de behandeling van de vordering ter zitting van heden.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de bewezen verklaarde feiten dan wel zoals zij tijdens deze uitspraak gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid, voor de tijd van
60 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat
30 UREN subsidiair 15 dagenvan deze werkstraf niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen;
3. dat hij meewerkt aan de begeleiding door Coach25, zolang de jeugdreclassering dit
noodzakelijk vindt;
4. dat hij meewerkt aan het volgen van individuele- en systeem (FAST) behandeling bij
De Waag, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
5. dat hij volgens het lesrooster onderwijs zal volgen, zolang de jeugdreclassering dit
noodzakelijk vindt;
geeft de opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om erop toe te zien dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarden dat hij gedurende de proeftijd:
6. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van vingerafdrukken
of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten inzien;
7. zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering en aan huisbezoeken en het
zich melden bij de jeugdreclassering op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen (artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht);
heft op het geschorstebevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde;
de rechtbank wijst de vordering van de [benadeelde] hoofdelijk toe tot het bedrag van
€ 400,00, zijnde immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 19 september 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte, indien zijn mededaders het bedrag geheel of gedeeltelijk aan de benadeelde partij hebben betaald, dit bedrag niet meer hoeft te betalen;
wijst de vordering ten aanzien van de overige immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de geleden materiële schade
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om
€ 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 19 september 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen ten behoeve van
[benadeelde];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
ten aanzien van 09-837095-19 (Tul):
verklaart de oproeping nietig.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.J. van der Wilt, kinderrechter,
en mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 19 maart 2020.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019262834