In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amerikaanse cruisevaartmaatschappij en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De staatssecretaris had de maatschappij een boete opgelegd van € 992.000,- wegens 124 overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden die door de zogenaamde 'riding teams' op een cruiseschip werden verricht, niet onder de Wav vielen, omdat het schip, terwijl het in een droogdok lag, nog steeds als een vervoermiddel in het internationale verkeer kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de vreemdelingen die de werkzaamheden uitvoerden, allen hun hoofdverblijf buiten Nederland hadden en geen arbeidsovereenkomst met een in Nederland gevestigde werkgever. Hierdoor was de boeteoplegging in strijd met het lex-certa beginsel, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en het herroepen van de boete. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres.