ECLI:NL:RBDHA:2020:2510
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het kader van een verblijfsaanvraag van een Afghaanse man
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Afghaanse man, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 4 maart 2020 afgewezen en op 17 maart 2020 had de verzoeker bezwaar ingediend. Tevens had de verzoeker op diezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 26 maart 2020 zou worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de belangenafweging werd gekeken naar de spoedeisendheid van de situatie van de verzoeker, die zijn bezwaar in Nederland wilde afwachten, tegenover het belang van de staatssecretaris bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Gezien de coronamaatregelen en de onduidelijkheid over de noodzaak van de overdracht op de geplande datum, heeft de voorzieningenrechter besloten dat het belang van de verzoeker zwaarder weegt.
De voorzieningenrechter heeft daarom bepaald dat de uitzetting van de verzoeker achterwege blijft totdat er een beslissing is genomen op zijn bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 525,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.