ECLI:NL:RBDHA:2020:2479
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na vrijwillig vertrek naar land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, had op 16 februari 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 mei 2019 heeft de Staatssecretaris deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank overweegt dat eiser op 12 december 2019 naar Azerbeidzjan is vertrokken, zoals blijkt uit een verklaring van de International Organization for Migration (IOM). Eiser heeft in deze verklaring verklaard Nederland vrijwillig te verlaten en dat hij instemt met de beëindiging van openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het door hem ingestelde beroep, met name voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de asielaanvraag.
De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze later alsnog worden gepubliceerd op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.