ECLI:NL:RBDHA:2020:2445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
AWB 20/1956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening opvang asielzoeker na niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag

Op 12 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, geboren in 1998 en van Somalische nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de mededeling van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) dat hij de opvang diende te verlaten. Dit besluit was gebaseerd op de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag, die op 4 maart 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet als een meeromvattende beschikking kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was dat er een terugkeerbesluit aan de verzoeker was uitgereikt. De voorzieningenrechter stelde vast dat de beëindiging van de opvang niet voortvloeide uit het besluit van 4 maart, maar uit een feitelijke mededeling van de verweerder. Hierdoor was de voorzieningenrechter bevoegd om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen.

De voorzieningenrechter vond het onwenselijk dat de verzoeker zonder opvang zou komen te zitten totdat er uitspraak was gedaan in zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening. Daarom droeg de voorzieningenrechter de verweerder op om de opvang van de verzoeker te continueren totdat er een beslissing was genomen op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van opvang voor asielzoekers in afwachting van een juridische beslissing, vooral in situaties waarin de rechtmatigheid van de beëindiging van opvang ter discussie staat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1956

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2020 in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [1998] , van Somalische nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker meegedeeld dat hij de opvang dient te verlaten als gevolg van het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 4 maart 2020.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder de opvang van verzoeker dient te hervatten en continueren totdat op het verzoek om een voorlopige voorzienig en het beroep met zaaknummers NL20.5823 en NL20.5822 is beslist.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de asielaanvraag van verzoeker bij besluit van 4 maart 2020 niet-ontvankelijk is verklaard omdat verzoeker een verblijfsvergunning heeft in Hongarije.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de afwijzing op 4 maart 2020 van verzoekers aanvraag niet is aan te merken als een meeromvattende beschikking. Verweerder heeft allereerst zelf in zijn reactie op dit verzoek om een voorlopige voorziening gesteld dat verzoeker niet onder de arresten van Gnandi en C. e.a. [1] valt omdat deze arresten de vraag beantwoorden of asielzoekers wiens asielaanvraag is afgewezen en aan wie een terugkeerbesluit is uitgereikt, in beginsel het voordeel van de Opvangrichtlijn genieten en daarom recht op opvang behouden. Volgens verweerder geldt dit niet voor verzoeker omdat verzoeker een statushouder is die niet meer onder de Opvangrichtlijn valt en aan statushouders geen terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn wordt uitgereikt, maar een bevel om naar de andere lidstaat te gaan. De voorzieningenrechter beschikt niet over de afwijzing van
4 maart 2020 van verzoekers aanvraag, maar heeft geen aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat aan verzoeker een terugkeerbesluit zou zijn uitgereikt.
Wanneer deze situatie als uitgangspunt wordt genomen, geldt het volgende. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn worden statushouders die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd, is het eerste lid van artikel 6 van toepassing en vaardigt de lidstaat op wiens grondgebied de statushouder illegaal verblijft een terugkeerbesluit uit. Uit het dossier volgt niet dat al is vastgesteld dat verzoeker het bevel niet heeft nageleefd. Of er door Nederland al een terugkeerbesluit is opgelegd, blijkt nergens uit. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er dus vanuit dat er nog geen terugkeerbesluit is en kan dus ook niet worden gesproken van een meeromvattende beschikking als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet. Van de situatie dat door het afwijzen (niet-ontvankelijk verklaren) van verzoekers aanvraag van rechtswege de opvang wordt beëindigd, is dan ook geen sprake. De beëindiging van verzoekers opvang vloeit daarmee niet voort uit het besluit van 4 maart 2020 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar uit de feitelijke mededeling van verweerder dat zijn opvang ging eindigen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij wel bevoegd is om van dit verzoek kennis te nemen.
3. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat de behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening tegen de niet-ontvankelijk verklaring van verzoekers asielaanvraag zijn gepland op een zitting van deze rechtbank en zittingsplaats op 19 maart 2020. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker momenteel geen opvang heeft. De voorzieningenrechter vindt het onwenselijk dat verzoeker geen opvang heeft tot uitspraak is gedaan in zijn beroep en verzoek om een voorlopige voorziening. Daarom draagt de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel verweerder op de opvang te continueren tot op het beroep en verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl griffier, op 12 maart 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest Hof van Justitie (HvJ) EU van 19 juni 2018, zaak nr. C-181/16 en beschikking HvJ EU van 5 juli 2018, zaak nr. C-269/18.