ECLI:NL:RBDHA:2020:2417
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afghaanse vreemdeling verzoekt om asiel op basis van homoseksuele geaardheid, maar maakt deze niet aannemelijk
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse vreemdeling die een tweede asielaanvraag had ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De vreemdeling, geboren in 1988, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. In zijn tweede aanvraag stelde hij dat hij vanwege zijn geaardheid niet terug kan keren naar Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zijn homoseksualiteit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank merkte op dat de vreemdeling onvoldoende concrete en geloofwaardige verklaringen had afgelegd over zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij in Afghanistan zou ondervinden. De rechtbank vond dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht had geoordeeld dat de vreemdeling niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over zijn relaties en zijn geaardheid. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.