ECLI:NL:RBDHA:2020:2417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
NL20.4926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afghaanse vreemdeling verzoekt om asiel op basis van homoseksuele geaardheid, maar maakt deze niet aannemelijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse vreemdeling die een tweede asielaanvraag had ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De vreemdeling, geboren in 1988, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. In zijn tweede aanvraag stelde hij dat hij vanwege zijn geaardheid niet terug kan keren naar Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zijn homoseksualiteit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank merkte op dat de vreemdeling onvoldoende concrete en geloofwaardige verklaringen had afgelegd over zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij in Afghanistan zou ondervinden. De rechtbank vond dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht had geoordeeld dat de vreemdeling niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over zijn relaties en zijn geaardheid. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4926

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berk).

ProcesverloopBij besluit van 18 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.4927, plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is H.C. Khanna verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988.
Op 10 november 2015 heeft eiser een asielaanvraag ingediend waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat zijn oom lid is van de Islamitische partij en als gevolg van zijn lidmaatschap en de verrichte activiteiten problemen heeft ondervonden. Hierdoor heeft eiser ook problemen ondervonden.
Bij besluit van 7 april 2017 is de aanvraag afgewezen als ongegrond. Bij uitspraak van
6 december 2017 van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 april 2018 is het hoger beroep van eiser ongegrond verklaard. Hiermee is het besluit in rechte vast komen te staan.
1.2
Eiser heeft op 29 augustus 2018 een tweede asielaanvraag ingediend. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daarom niet kan terugkeren naar Afghanistan.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 nationaliteit, identiteit en herkomst;
 eiser is homoseksueel en kan daarom niet terugkeren naar Afghanistan.
De identiteit, nationaliteit en herkomst zijn in de eerste procedure al geloofwaardig geacht. Verweerder acht de gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig en daardoor worden ook de gestelde problemen die eruit voortvloeien niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser, zoals in werkinstructie 2019/17 staat. Eiser komt uit een conservatieve gemeenschap, is nooit naar school geweest, is analfabeet en heeft een timide karakter. Dat hij analfabeet is, is ten onrechte niet opgenomen in het advies van Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) van 29 mei 2016, terwijl eiser dit wel heeft verklaard. In de vorige procedure heeft eiser expliciet om een hernieuwde beoordeling door het FMMU verzocht in verband met het analfabetisme van eiser en de daaruit voortvloeiende communicatieproblemen. In de correcties en aanvullingen van 28 mei 2019 is tevens naar voren gebracht dat de tolk moeilijke woorden gebruikte en dat eiser moeite had om hem goed te begrijpen. De bij het gehoor aanwezige medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) heeft tevens melding gemaakt van de zeer terughoudende houding van eiser tijdens het gehoor.
Bij de beoordeling van eisers verklaringen over zijn privéleven en zijn relaties heeft verweerder ten onrechte gebruik gemaakt van stereotyperingen en is de nadruk ten onrechte gelegd op zijn verklaringen omtrent bewustwording. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de ontdekking en ontwikkeling van zijn gevoelens voor mannen en over zijn relaties onvoldoende zijn.
Om zijn asielrelaas te onderbouwen heeft eiser foto’s, screenshots van gesprekken en verklaringen van het COC en Stichting Rainbow Nijmegen overgelegd. Verweerder heeft deze stukken niet kenbaar en onvoldoende bij zijn besluitvorming betrokken. In beroep heeft eiser een aanvullend emailbericht van [A] van Rainbow Nijmegen overgelegd.
Tevens stelt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen problemen in Afghanistan zal ondervinden. Tijdens het gehoor is hier onvoldoende op doorgevraagd, zoals ook in het voornemen wordt onderkend. Het bestreden besluit, met inbegrip van het inreisverbod, komt derhalve in aanmerking voor vernietiging.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat elke asielzoeker door verweerder wordt gehoord, ook als er beperkingen zijn. Voor het gehoor in zijn eerste procedure is eiser gezien door de verpleegkundige van het FMMU voor een advies. Uit het advies blijkt dat eiser gehoord kan worden, er geen klachten zijn geconstateerd en dat er geen sprake is van beperkingen die relevant zijn voor het horen en/of beslissen. Aangezien eiser aan de verpleegkundige van het FMMU heeft aangegeven analfabeet te zijn, is het voor de rechtbank aannemelijk dat dit meegenomen is door het FMMU bij het opstellen van het advies. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag aangegeven dat hij lichamelijk en geestelijk in staat is om het gesprek te laten plaatsvinden. Na het gehoor heeft eiser desgevraagd verklaard geen op- of aanmerkingen te hebben over de gehoorambtenaar of de tolk en dat hij de tolk goed had begrepen en kunnen verstaan. Hieruit is niet gebleken dat eiser problemen heeft ervaren tijdens het verklaren of dat hij gezien moest worden door het FMMU in verband met het gehoor opvolgende aanvraag. De tijdens het gehoor aanwezige hulpverlener van VWN heeft na het gehoor eveneens niet opgemerkt dat eiser beperkt werd in de mogelijkheid te verklaren. Gezien deze procedurele maatregelen en de omstandigheid dat de gehoorambtenaar de module “Interviewing Vulnerable Persons” heeft gevolgd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader (waaronder zijn analfabetisme en ongeschooldheid), onzorgvuldig heeft gehandeld of dat eiser in zijn belangen is geschaad. Verweerder heeft het bestreden besluit kunnen baseren op de verklaringen van eiser.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielaanvraag in verband met homoseksualiteit in onderhavige aanvraag werkinstructie 2018/9 (het voornemen) en werkinstructie 2019/17 (het bestreden besluit) heeft gehanteerd. Bij beide werkinstructies speelt het persoonlijke verhaal van de vreemdeling een doorslaggevende rol, waaronder het proces van ontdekking van de gerichtheid en de manier waarop de vreemdeling daarmee zegt te zijn omgegaan. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser hierover summier, vaag en afwijkend heeft verklaard. Eiser heeft verklaard dat hij zich op dertienjarige leeftijd bewust werd van zijn gevoelens, maar hij stelt hiertoe enkel dat hij geen interesse had in meisjes en dat hij kriebels kreeg wanneer hij het lichaam van een jongen zag. Over de ontwikkeling van zijn gevoelens verklaart eiser dat hij seksueel contact met jongens vermeed toen hij vijftien of zestien jaar was en dat hij op die leeftijd angstig was. Hoe hij met de angst en zijn gevoelens is omgegaan kan eiser niet concretiseren. Zo verklaart eiser enkel dat hij zich heel slecht voelde en zich afvroeg waarom hij zo was en niet zoals de anderen. Uit het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat verweerder vaak heeft gevraagd hoe eiser iets bedoelt en dat vragen op verschillende manieren aan eiser zijn gesteld. Omdat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te verklaren, hoeft verweerder de aanvullende verklaringen in de correcties en aanvullingen ook niet als onderdeel van het relaas te beschouwen. Niet valt namelijk in te zien waarom eiser deze verklaringen niet tijdens het gehoor heeft kunnen afleggen. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij zijn gevoelens in kaart brengt door daarover te verklaren en naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser dit onvoldoende heeft gedaan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat verweerder stereotype verwachtingen heeft van zijn relaas en zijn seksuele gerichtheid ten onrechte ongeloofwaardig acht.
4.3
De rechtbank is eveneens van oordeel dat verweerder eisers seksuele gerichtheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht naar aanleiding van eisers verklaringen met betrekking tot zijn gestelde relaties. Over zijn eerste relatie verklaart eiser dat hij [B] sinds zijn zeventiende of achttiende kent en ruim acht jaar met hem een relatie heeft gehad. Uit zijn verklaringen, bijvoorbeeld de verklaring dat eiser zijn karakter leuk vond en dat [B] de enige persoon was die hij kende die homoseksueel was, blijkt echter niet wat eiser specifiek aantrok in [B] . Nu eiser heeft verklaard een lange tijd een relatie te hebben gehad met [B] stelt verweerder terecht vast dat eiser vaag en algemeen verklaart over deze relatie.
In Nederland zou eiser drie maanden een relatie hebben gehad met [C] en daarna met [D] , die eiser via de ‘Grindr-app’ heeft leren kennen. Met [D] zou eiser volgens zijn eigen verklaringen contact hebben onderhouden via Whatsapp en telefonisch. Aangezien eiser heeft verklaard analfabeet te zijn en enkel de Dari taal te spreken, heeft verweerder dit terecht opmerkelijk geacht. Eiser is hiermee tijdens het gehoor opvolgende aanvraag geconfronteerd en heeft hierop verklaard dat [C] namens eiser het eerste bericht verzond en het verdere contact telefonisch verliep. Echter, nu eiser enkel de Dari taal spreekt en [D] deze taal niet spreekt, valt niet in te zien hoe het telefonisch contact tussen hen mogelijk was. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser de achternaam van zijn gestelde partner niet weet en dat hij desgevraagd niet kan uitleggen hoe zijn contact via een app is uitgegroeid tot een liefdesrelatie. De overgelegde screenshots van de ‘Grindr-app’ en de foto’s van eiser tonen dit ook niet aan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet valt in te zien hoe eiser zijn gestelde relatie met [D] invulling geeft. Eiser heeft met zijn verklaringen over zijn relaties zijn gestelde geaardheid niet aannemelijk kunnen maken.
4.4
De door eiser overgelegde stukken, zoals de hiervoor genoemde verklaringen van derden, foto’s en screenshots, kunnen weliswaar dienen als ondersteuning van de gestelde seksuele geaardheid, maar dit laat onverlet dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) (bijvoorbeeld ABRS 19 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2848, rechtsoverweging 3.3.) volgt, dat de vreemdeling zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn eigen verklaringen zijn geaardheid aannemelijk moet maken. Nu de nadruk ligt op eisers eigen verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag en verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser middels zijn verklaringen zijn gestelde geaardheid niet geloofwaardig heeft gemaakt, heeft verweerder de door eiser overgelegde verklaringen van derden niet van doorslaggevend belang hoeven aan te merken. Anders dan eiser stelt, is verweerder in zijn besluit wel ingegaan op de door eiser overgelegde verklaringen en andere stukken (pagina 5 bestreden besluit).
4.5
Eiser stelt dat hij vanwege zijn gestelde geaardheid problemen heeft en zal ondervinden in Afghanistan. Bij terugkeer vreest hij te worden gedood. De stelling van verweerder in het voornemen (pagina 7) dat eiser in zijn huidige procedure niet heeft verklaard over de problemen die hij heeft ondervonden in Afghanistan vanwege zijn seksualiteit is gezien het rapport gehoor opvolgende aanvraag niet juist. Eiser heeft verklaard dat een moellah had gehoord dat eiser homoseksueel is en dit tijdens het vrijdaggebed heeft verteld en dat mensen van plan waren om eiser te stenigen (pagina 10 gehoor opvolgende aanvraag). In het voornemen (pagina 7) heeft verweerder vermeld dat de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser en consecutief ook de door hem gestelde problemen die hieruit voortvloeien, ongeloofwaardig worden geacht. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat eiser tijdens de vorige procedure al heeft verklaard dat de moellah tijdens een gebed uitgesproken had dat eiser gestenigd mocht worden, omdat hij homoseksuele handelingen zou hebben verricht (pagina 4 nader gehoor vorige procedure). De problemen die voortkwamen uit het beschuldigd zijn van het verrichten van homoseksuele handelingen zijn in de vorige procedure door verweerder ongeloofwaardig geacht en dit standpunt is, zoals vermeld in het voorgaande onder 1.1, in rechte komen vast te staan. De rechtbank volgt verweerder hierin, mede omdat deze gestelde problemen niet als een relevant element zijn aangemerkt door verweerder en eiser hierover in zijn zienswijze geen opmerkingen heeft gemaakt.
Aan de stelling van eiser, dat hij bij terugkeer naar Afghanistan niet vrij is om homoseksuele relaties aan te gaan, is, nu de gestelde homoseksualiteit niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, door verweerder terecht voorbijgegaan.
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.