ECLI:NL:RBDHA:2020:2399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling wegens ontbreken geldige mvv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw geboren in 1964, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling, maar deze aanvraag werd op 5 december 2018 afgewezen omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres had op 2 januari 2018 haar aanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het voor haar gezondheid niet verantwoord was om te reizen. Eiseres had geen toestemming gegeven voor het opvragen van medische informatie en had ook geen beroep gedaan op de hardheidsclausule.

Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, heeft zij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 januari 2020 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor vrijstelling van het mvv-vereiste en dat verweerder op goede gronden had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met de wet of de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres had ook geen voldoende onderbouwing gegeven voor haar beroep op artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Bouyazdouzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1964 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 2 januari 2018 heeft eiseres haar aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiseres, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, onvoldoende bewijsmiddelen heeft overgelegd en geen toestemming heeft gegeven voor het opvragen en verwerken van medische informatie van al haar behandelend artsen. Om die reden kon geen medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) worden verkregen en is niet aangetoond dat het, gelet op de gezondheidstoestand van eiseres, niet verantwoord is om te reizen. Daarnaast heeft eiseres bij de aanvraag geen beroep gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en zijn er ook anderszins geen zeer bijzondere individuele omstandigheden bekend gemaakt of geworden op grond waarvan eiseres vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Verweerder heeft verder op grond van artikel 3.6 van het Vb 2000 niet ambtshalve door getoetst. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres acht het bestreden besluit in strijd met de wet, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige ter zake geldende bepalingen. Verder stelt eiseres dat verweerder een zorgvuldig besluit dient te nemen en de plicht heeft tot belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres voert aan dat zij te allen tijde aan de vereisten heeft voldaan, waardoor zij zich afvraagt of er een belang wordt gediend met het afwijzen van haar aanvraag. Tot slot doet eiseres een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), omdat zij recht heeft met haar familie en gezin in Nederland te leven.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eiseres ten behoeve van haar aanvraag niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Uit de dossierstukken blijkt dat verweerder op 20 februari 2018 zowel telefonisch als bij herstelverzuimbrief eiseres heeft verzocht om de benodigde gegevens toe te sturen voordat kon worden overgegaan tot het inwinnen van een medisch advies van het BMA. Nu eiseres desondanks en zonder opgave van verschoonbare reden de gevraagde informatie niet heeft verstrekt, heeft verweerder zich op grond van paragraaf B8/9.1.6 van de Vc 2000 onder verwijzing naar paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000 op goede gronden op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk was om BMA-advies op te vragen. Onder deze omstandigheden mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat geen reden bestond om eiseres vrijstelling te verlenen van het mvv-vereiste. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat zij (te allen tijde) aan de vereisten heeft voldaan.
6.2.
Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd omtrent artikel 8 van het EVRM, is in de kern een herhaling van hetgeen eiseres hierover in bezwaar naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit afdoende hierop gereageerd. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd overwogen waarom eiseres niet in de door haar naar voren gebrachte stelling kan worden gevolgd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank onderschrijft die overwegingen en is van oordeel dat verweerder heeft kunnen volstaan met zijn motivering zoals opgenomen in het bestreden besluit.
6.3.
Eiseres heeft daarnaast haar stelling dat zij op grond van artikel 7 van het Handvest recht heeft met haar familie en gezin in Nederland te leven, niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat hiervan sprake is, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7 van het Handvest.
6.4.
Nu eiseres verder niet nader heeft onderbouwd in hoeverre het bestreden besluit in strijd is met de wet, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige ter zake geldende bepalingen, leidt dit evenmin tot een ander oordeel.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 de aanvraag van eiseres op goede gronden afgewezen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

Artikel 16
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
[…]
Artikel 17
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:
[…]
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
[…]

Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)

Artikel 3.6
1. Bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan alsnog ambtshalve een dergelijke verblijfsvergunning worden verleend:
a. aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
b. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever, slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel, bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder a, b of c;
c. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder a;
d. onder een beperking verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46; of
e. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien de aanvraag betrekking had op een verblijfsvergunning:
a. op grond dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
b. onder een beperking verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46;
c. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder a; of
d. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b.
3. In afwijking van het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing indien al eerder, bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met toepassing van het eerste lid of artikel 3.6a, eerste lid, een beslissing is genomen omtrent ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning.
[…]
Artikel 3.71
1. De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
[…]
3. Onze Minister kan het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)

Paragraaf A3/7.2.4
De vreemdeling legt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:
1. een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;
2. een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:
• de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);
• welke medische klachten de vreemdeling heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld;
• de datum van de start van de behandeling en als dit bekend is de verwachte einddatum van de behandeling.
3. relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:
• de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;
• de medische voorgeschiedenis;
• de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;
• de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);
• het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.
[…]
Paragraaf A3/7.2.6
Bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen.
• De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
[…]
Paragraaf B8/9.1.1
Geldig document voor grensoverschrijding
De IND verleent vrijstelling van het vereiste over een geldig document voor grensoverschrijding te beschikken als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling verblijft in Nederland;
• er bestaat voldoende inzicht in de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is betwisten de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling niet;
• de vreemdeling toont aan dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst;
• als gevolg van stopzetting van de medische behandeling ontstaat een medische noodsituatie; en
• de behandeling van de medische aandoening kan niet plaatsvinden in het land van herkomst.
[…]
Paragraaf B8/9.1.6
Paragraaf A3/7.2.6 Vc is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf B8/9.3
[…]
Bewijslast medische omstandigheden
De IND beschouwt in ieder geval de bewijsmiddelen 1, 2 en 3 genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc, onder het kopje ‘bewijsmiddelen’ als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich terecht beroept op medische gronden.
[…]