ECLI:NL:RBDHA:2020:2349
Rechtbank Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring van een bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van een minderjarige
Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De zaak betreft een minderjarige veroordeelde, geboren op 10 september 2000, die door de kinderrechter was veroordeeld voor het bezit van vuurwerk. De veroordeelde had een geldboete en een voorwaardelijke werkstraf opgelegd gekregen. De officier van justitie had op 20 augustus 2019 de afname van celmateriaal bevolen voor het bepalen van het DNA-profiel, wat op 24 september 2019 heeft plaatsgevonden. De veroordeelde heeft op 2 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen deze afname, stellende dat het recidiverisico laag is en dat de afname disproportioneel is, vooral gezien de voorgestelde wijziging van de wet die een grens voor DNA-afname bij minderjarigen zou stellen op taakstraffen van 40 uren.
De rechtbank heeft het bezwaar op 14 januari 2020 behandeld, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar zijn advocaat, mr. O.C. Bondam, wel. De officier van justitie heeft het bezwaar ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn waaronder het misdrijf is gepleegd, en dat het feit moet worden aangemerkt als een eenmalige jeugdzonde. De rechtbank heeft de jurisprudentie van de Hoge Raad in acht genomen, die stelt dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen meerderjarige en minderjarige veroordeelden in deze context. De rechtbank heeft besloten dat het celmateriaal onmiddellijk vernietigd moet worden.