ECLI:NL:RBDHA:2020:2310
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunning onder tijdelijke humanitaire gronden en afwijzing van verlenging en wijziging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Liberiaanse man, tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'tijdelijke humanitaire gronden'. De intrekking vond plaats met terugwerkende kracht vanaf 17 juli 2017, de datum waarop het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van een aangifte van mensenhandel door eiser had geseponeerd. Eiser had eerder een verblijfsvergunning gekregen vanwege zijn aangifte van mensenhandel, maar na het sepot voldeed hij niet meer aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. Eiser voerde aan dat hij slachtoffer was van uitbuiting en dat hij vreesde voor represailles bij terugkeer naar Liberia. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning. Daarnaast werd ook zijn aanvraag tot verlenging en wijziging van de verblijfsvergunning afgewezen, omdat hij niet beschikte over een geldig document voor grensoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.