ECLI:NL:RBDHA:2020:2308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
NL19.13141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van asielvergunning en bewijsvoering identiteit in nareisprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische asielzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op 1999 en tevens bekend met de geboortedatum 1994, had een asielvergunning voor bepaalde tijd gekregen, maar deze werd door de staatssecretaris met terugwerkende kracht ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op twijfels over de identiteit van de eiser, die voortkwamen uit een vals identiteitsdocument en informatie uit Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser niet is wie hij zegt te zijn. De rechtbank oordeelde dat de informatie uit Italië en de bevindingen van Bureau Documenten niet voldoende waren om de intrekking van de vergunning te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij ook de proceskosten van de eiser zijn vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met bewijsvoering in asielzaken, vooral wanneer het gaat om de identiteit van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13141
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1999, van Syrische nationaliteit, eiser
tevens bekend met geboortedatum [geboortedatum 2] 1994,
(gemachtigde mr. K. Ross),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde mr. W.A. Kleingeld).

Procesverloop

Met een besluit van 17 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser met terugwerkende kracht tot 25 oktober 2015 ingetrokken.
Op 6 juni 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig I. Al Hraky, als tolk Arabisch. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Aan eiser is bij besluit van 9 september 2016 een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend met ingang van 25 oktober 2015. Naar aanleiding van eisers verzoek om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis van zijn moeder en zuster heeft verweerder een onderzoek naar eisers identiteit ingesteld. Verweerder twijfelde blijkens zijn voornemen tot intrekking al in de eerdere procedure (waarbij de verblijfsvergunning asiel is verleend) aan de geboortedatum [geboortedatum 1] 1999 van eiser. Hij had toen een ID-kaart overgelegd en een kopie van een uittreksel familieregister. Op beide documenten stond de datum van [geboortedatum 1] 1999 als geboortedatum vermeld. De ID-kaart was vals, zo was na onderzoek gebleken. Verder speelde voor verweerder een rol dat eiser in Italië was geregistreerd met geboortedatum [geboortedatum 2] 1994. Toch is de vergunning verleend op naam van eiser, geboren [geboortedatum 1] 1999. Vervolgens heeft eiser in het kader van zijn verzoek om mvv-nareis van zijn zuster en moeder het origineel van het uittreksel familieregister overgelegd. Dat document is onderzocht door Bureau Documenten (BD). Uit de verklaring van onderzoek van 19 mei 2017 blijkt dat het document waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Door BD kon niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. In het aanvullende voornemen van 4 februari 2019 heeft verweerder nog een rapport van het digitaal onderzoek van 17 december 2018 naar de Facebookpagina van eiser betrokken.
Gronden van beroep
2. Eiser meent dat verweerder ten onrechte een ander door hem op 30 december 2018 overgelegd document (familieboekje) buiten beschouwing heeft gelaten. Ten onrechte, omdat dit document door BD bij verklaring van onderzoek van 26 maart 2019 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is bevonden. Verder is eiser conform zijn opgegeven leeftijd behandeld als minderjarige en bijvoorbeeld ook onder toezicht van Nidos gesteld. Voorts meent eiser dat zijn geboortedatum afdoende aannemelijk is gemaakt door alle stukken die hij tot en met de beroepsfase in het geding heeft gebracht. Daarnaast heeft verweerder niet voldaan aan zijn vergewisplicht met betrekking tot het onderzoek naar het uittreksel uit het familieregister. Eiser heeft erop gewezen dat blijkens het thematische ambtsbericht van december 2019 met betrekking tot Syrische documenten in de Koerdische gebieden de de facto autoriteiten eigen documenten uitgeven. Dat zou een goede reden kunnen zijn voor mogelijke afwijkingen van het vergelijkingsmateriaal. Ook heeft eiser betwist dat de Facebookpagina juiste gegevens bevat. Deze pagina is aangemaakt door een bekende, aangezien eiser dit zelf niet beheerst. Verder doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM. [1]
Het oordeel van de rechtbank
3. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Het gaat bij de intrekking uitsluitend om herstel naar de situatie zoals die had moeten zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de intrekkingsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 zich voordoet. [2] Indien verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de desbetreffende vreemdeling om dit bewijs te weerleggen.
4. De rechtbank stelt voorop dat de valse identiteitskaart en de informatie uit Italië al ten tijde van de verlening van de asielvergunning aan eiser bij verweerder bekend waren. Toen vormde dat blijkbaar geen reden om de asielvergunning niet te verlenen. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de destijds verleende informatie door de nieuwe informatie (in dit geval het in de nareisprocedure overgelegde originele uittreksel uit het familieregister) in een ander daglicht komt te staan. Zoals de rechtbank ter zitting al heeft meegedeeld zal zij geen belang hechten aan het digitale onderzoek dat verweerder heeft laten verrichten. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het een feit van algemene bekendheid is dat op internet vele onjuistheden staan en dat iedereen informatie op Facebook kan zetten. Op eisers Facebookprofiel staat bijvoorbeeld dat hij heeft gestudeerd aan de Universiteit van Damascus, terwijl het op grond van de informatie van de voogd/mentor over de capaciteiten van eiser evident is dat hij geen universitaire opleiding heeft gevolgd. Daarbij heeft eiser steeds gezegd dat hij het profiel niet zelf heeft aangemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder deze informatie dan ook niet ten grondslag leggen aan de intrekking. Wat over blijft is de verklaring van onderzoek van 19 mei 2017 naar het later (in de nareisprocedure) in origineel overgelegde uittreksel uit het familieregister. Verweerder heeft in navolging van BD overwogen dat dit document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Eiser heeft hierover naar voren gebracht, verwijzend naar het thematisch ambtsbericht van december 2019, dat in Koerdistan door de de facto autoriteiten afwijkende documenten worden afgegeven. De rechtbank kan verweerder volgen, waar hij stelt dat het beroep van eiser op het thematisch ambtsbericht hem niet kan baten. Immers de onderzoeksbevindingen van BD zijn beschermd en het is speculatief voor zowel verweerder als de rechtbank dat de documenten wegens afwijkende opmaak vanwege de Koerdische autoriteiten niet bevoegdelijk opgemaakt/afgegeven zouden zijn bevonden. Verweerder heeft het rapport van BD van 19 mei 2017 dan ook aan zijn intrekking ten grondslag mogen leggen. Van schending van de vergewisplicht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in de loop van deze beroepsprocedure diverse documenten heeft overgelegd om het standpunt van verweerder te weerleggen. Zo heeft eiser een origineel familieboekje overgelegd. Verweerder heeft dit document laten onderzoeken door BD. De uitkomst van dit onderzoek op 26 maart 2019 is dat dit document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is. Niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is en of het document bevoegdelijk is afgegeven. Verder heeft eiser verklaringen van zijn basisschool en middelbare school overgelegd en een verklaring van de Mukhtar (burgemeester). Ook zijn er stukken overgelegd betreffende zijn familieleden. Verweerder stelt zich ten aanzien van deze documenten op het standpunt dat deze onvoldoende zijn om de bevindingen van BD te weerleggen en dat daarmee de gestelde identiteit (geboortedatum) niet kan worden onderbouwd. Immers geen van de documenten bevat biometrische gegevens, de documenten zijn niet afkomstig uit objectieve bron, dan wel gaan over andere personen (familieleden). Daarnaast merkt verweerder op dat BD alle documenten op hun eigen merites beoordeelt, zodat niet ongerijmd is dat over het ene document wordt gezegd dat het onbevoegdelijk is afgegeven en over het andere dat dit (bevoegdelijk afgegeven zijn) juist niet kan worden beoordeeld.
6. Uitgaande van de bewijslastverdeling zoals uiteengezet in rechtsoverweging 3, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet is wie hij stelt te zijn. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat ter zitting de indruk is ontstaan dat, naast ‘rechtsherstel’, vooral de nareisprocedure van de moeder en zuster van eiser een rol speelt voor verweerder om tot intrekking van eisers verblijfsvergunning asiel over te gaan. In dit verband is ook van belang dat verweerder wel van de Syrische nationaliteit van eiser uitgaat en een risico op schending van artikel 3 van het EVRM aanneemt. Verweerder wenst evenwel dat eiser een nieuwe asielaanvraag doet met zijn juiste geboortedatum, te weten [geboortedatum 2] 1994. Eiser stelt daartegenover dat hij dat eenvoudigweg niet kan, omdat de geboortedatum op de vergunning die verweerder wil intrekken de juiste is. Op deze wijze ontstaat een patstelling, die niet is voorzien in de Vw 2000 en zou kunnen leiden tot strijd met het Vluchtelingenverdrag omdat eiser voor nu en de toekomst een status wordt onthouden.
7. Daarbij komt dat eiser met de aanvullende gronden van beroep nog een aantal documenten heeft overgelegd. Verweerder hecht aan geen van de overgelegde documenten waarde. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde documenten wel degelijk als indicatief zijn aan te merken. Verweerder heeft deze te gemakkelijk en onvoldoende gemotiveerd terzijde geschoven. Verweerder leunt behalve op BD zwaar op het feit dat van eiser in Italië een andere geboortedatum staat geregistreerd. Hoewel verweerder, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan mag uitgaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden, heeft hij eiser bij de vergunningverlening het voordeel van de twijfel gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de informatie uit Italië door de bevindingen van BD niet dusdanig in een ander daglicht zijn komen te staan dat dit thans intrekking van de vergunning van eiser rechtvaardigt. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de intrekkingsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 zich voordoet. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet hierop kunnen de overige door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden onbesproken blijven.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie onder meer de uitspraken van 29 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:280, en 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:444.