ECLI:NL:RBDHA:2020:2302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1542 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen uitspraak bestuursrechtelijke zaak

Op 19 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin de opposant verzet heeft aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, welke op 1 februari 2019 was genomen. De rechtbank had op 30 augustus 2019 het beroep ongegrond verklaard, waarna de opposant verzet heeft gedaan.

Tijdens de zitting op 3 maart 2020 is de opposant verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzet kan worden gedaan tegen een buiten-zittinguitspraak. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken, te rekenen vanaf de dag van toezending van de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op 18 september 2019 is verzonden, waardoor de termijn eindigde op 30 oktober 2019.

De opposant heeft het verzetschrift op 11 november 2019 op de post gedaan, wat betekent dat het te laat is ingediend. De opposant heeft als reden voor de termijnoverschrijding een ongelukkige samenloop van omstandigheden opgegeven, waaronder een verbouwing van zijn woning. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding niet aan de opposant toe te rekenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het niet inhoudelijk wordt behandeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1542 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2020 op het verzet van

[opposant] , wonende te [woonplaats] , opposant

tegen de uitspraak van de rechtbank in zijn zaak tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 1 februari 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 augustus 2019 (de buiten-zittinguitspraak) heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Opposant is verschenen.

Overwegingen

1. Tegen de buiten-zittinguitspraak kan door partijen op grond van artikel 8:55 verzet worden gedaan.
2. Voor het indienen van een verzetschrift geldt een termijn van zes weken. Op grond van artikel 6:8 van de Awb begint deze termijn op de dag nadat de uitspraak is toegezonden.
3. Een verzetschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het verzetschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
4. Als iemand een verzetschrift te laat indient, moet de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het verzetschrift niet aan betrokkene is toe te rekenen. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
5. Vast staat dat de uitspraak op 18 september 2019 is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde op 30 oktober 2019.
6. Gelet op het poststempel gaat de rechtbank ervan uit dat opposant het verzetschrift op 11 november 2019 op de post heeft gedaan waarna het verzetschrift door de rechtbank is ontvangen op 12 november 2019. Opposant heeft als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat dit is gebeurd door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waaronder een ingrijpende verbouwing van zijn woning.
7. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat de termijnoverschrijding niet aan opposant is toe te rekenen. Gelet op de strikte jurisprudentie over artikel 6:11 van de Awb, kunnen slechts zeer bijzondere omstandigheden leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan een belanghebbende is toe te rekenen. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de verzetrechter geen sprake. Opposant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor hem absoluut onmogelijk was om binnen de termijn van zes weken die hem ter beschikking stond, een verzetschrift in te dienen dan wel tijdig een gemachtigde in te schakelen die dit voor hem kon doen. Nu opposant van deze mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt, komen de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
8. Het verzet is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het verzet niet inhoudelijk wordt behandeld.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.