ECLI:NL:RBDHA:2020:2302
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen uitspraak bestuursrechtelijke zaak
Op 19 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin de opposant verzet heeft aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, welke op 1 februari 2019 was genomen. De rechtbank had op 30 augustus 2019 het beroep ongegrond verklaard, waarna de opposant verzet heeft gedaan.
Tijdens de zitting op 3 maart 2020 is de opposant verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzet kan worden gedaan tegen een buiten-zittinguitspraak. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken, te rekenen vanaf de dag van toezending van de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op 18 september 2019 is verzonden, waardoor de termijn eindigde op 30 oktober 2019.
De opposant heeft het verzetschrift op 11 november 2019 op de post gedaan, wat betekent dat het te laat is ingediend. De opposant heeft als reden voor de termijnoverschrijding een ongelukkige samenloop van omstandigheden opgegeven, waaronder een verbouwing van zijn woning. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding niet aan de opposant toe te rekenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het niet inhoudelijk wordt behandeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.