ECLI:NL:RBDHA:2020:2241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
C/09/588428 / KG RK 20-224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en wrakingsverbod in civiele procedure betreffende gezagsuitoefening

Op 9 maart 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. dr. D.J.B. Bosscher. Verzoekster heeft de wraking van mr. C.J-A. Seinen aangevraagd, omdat zij meent dat de rechter vooringenomen is. Dit zou voortkomen uit een eerdere beslissing van de rechter in de hoofdzaak, waarin de rechter heeft besloten dat de Raad voor de Kinderbescherming alleen contra-indicaties voor een zorgregeling tussen verzoekster en haar minderjarige dochter zou onderzoeken, zonder ook de contra-indicaties voor zorg door de belanghebbende te betrekken. Verzoekster beschouwt deze beslissing als partijdig en getuigend van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat een rechter niet gewraakt kan worden enkel op basis van een (tussen)beslissing, omdat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dit niet toestaat. De wrakingskamer benadrukt dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de schijn van partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken.

Daarnaast heeft de wrakingskamer opgemerkt dat verzoekster eerder een wrakingsverzoek heeft ingediend dat is afgewezen, en dat de verzoeken van verzoekster hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoekster het middel van wraking misbruikt om de voortgang van de procedure te frustreren. Daarom heeft de wrakingskamer besloten dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/9
zaak- /rekestnummer: C/09/588428 / KG RK 20/224
Beslissing van 9 maart 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. dr. D.J.B. Bosscher te Halfweg,
strekkende tot de wraking van
mr. C.J-A. Seinen,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking in de hoofdzaak van 6 februari 2020;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 13 februari 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 18 februari 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 2 maart 2020 is verschenen:
- verzoekster.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
De raadsman van verzoekster en de belanghebbende zijn, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/580524 / FA RK 19-6922 tussen verzoekster en de belanghebbende. Deze hoofdzaak heeft – onder andere – betrekking op de gezagsuitoefening ten aanzien van de minderjarige dochter van verzoekster en de belanghebbende.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht in haar pleitaantekeningen tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Het besluit van de rechter in voornoemde beschikking van 6 februari 2020 om door de Raad voor de Kinderbescherming alleen contra-indicaties te laten onderzoeken voor een zorgregeling tussen verzoekster en de minderjarige dochter en niet naar contra-indicaties voor zorg door de belanghebbende is partijdig en getuigt van vooringenomenheid, aldus verzoekster.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster vindt de rechter vooringenomen omdat deze naar de mening van verzoekster een onjuiste beslissing heeft genomen.
Anders dan verzoekster, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek van de rechter tot aanvulling van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming met de door haar gestelde vragen een inhoudelijke beslissing betreft. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing, noch over een mogelijk procedureel verzuim. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de (tussen)beslissing, niet toewijsbaar is.
Voorts overweegt de wrakingskamer dat, voor zover verzoekster aan haar verzoek mede ten grondslag legt dat de motivering van de (tussen)beslissing gebrekkig is, dit ook geen grond is voor wraking. Uitgangspunt moet zijn dat ook hier het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders, in het hier niet aan de orde zijnde geval, indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de motivering van de (tussen)beslissing, ook op die grond niet toewijsbaar is.
De wrakingskamer overweegt daarbij dat de door de rechter in zijn beslissing van 6 februari 2020 gebezigde overige vraagstelling aan de Raad voor de Kinderbescherming er juist blijk van geeft dat de zaak nog volledig open staat en dat de uitkomst geenszins al vast staat.
3.3.
Verzoeker heeft in deze procedure eerder een wrakingsverzoek gedaan dat vervolgens is afgewezen. De wrakingsverzoeken van verzoeker hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster in persoon en p/a haar advocaat mr. D.J.B. Bosscher;
• verweerder in de hoofdzaak p/a zijn advocaat mr. J.M. Wigman;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O. van der Burg, M. Kramer en M.C. Ritsema van Eck-Van Drempt, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.