4.8.In afwijking van de wettekst heeft de Inspecteur met zijn pro rata-benadering, zoals opgenomen in het Besluit van 19 september 2018, nr. 2018-155144, Stcrt. 2018, 54139, een tegemoetkoming willen bieden aan verenigingen en stichtingen die nog geen vijf jaren bestaan. Met de toepassing van de pro rata-benadering worden verenigingen en stichtingen die, gelet op de letter van de wet, geen aanspraak kunnen maken op de vrijstelling, maar waarvan de winsten de naar rato berekende tweede winstgrens niet overschrijden, alsnog buiten de heffing van vennootschapsbelasting gehouden. Deze pro rata-benadering kan belanghebbende in het onderhavige geval evenwel niet baten, omdat de naar rato berekende tweede winstgrens van € 45.000 door belanghebbende wordt overschreden.”
9. De rechtbank neemt de gronden van het Hof over en ziet geen aanleiding anders te oordelen in geval van eiseres. Eiseres voldoet niet aan de eerste winstgrens, omdat de winst van het jaar 2015 meer bedraagt dan € 15.000. Eiseres voldoet evenmin aan de tweede winstgrens, omdat zij nog geen vijf jaren bestaat en zij niet aan het vereiste van “vier daaraan voorafgaande jaren” kan voldoen. De pro rata-benadering vormt een tegemoetkoming en kan eiseres niet baten aangezien de naar rato berekende tweede winstgrens eveneens € 15.000 vormt. Eiseres voldoet voor het jaar 2015 dus niet aan de in artikel 6, eerste lid, van de Wet Vpb opgenomen voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling van vennootschapsbelasting, zodat haar beroep voor 2015 faalt.
10. Het beroep voor 2016 faalt eveneens. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb moet het verzoek om niet van de vennootschapsbelasting te zijn vrijgesteld, worden ingediend uiterlijk gelijktijdig met de aangifte over het desbetreffende jaar. Uit het enkel vermelden van verlies in de aangifte 2016 volgt niet dat een dergelijk verzoek is gedaan, temeer nu een verzoek betrekking heeft op de belastingplicht van ten minste vijf jaren. In de brief van verweerder van 16 april 2018, genoemd onder 4, staat dat het afgeven van een verliesbeschikking alleen aan de orde komt indien er op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb een verzoek is ingediend. Enkele weken later zijn de aanslagen vastgesteld. Later is in het besluit van 19 september 2018, nr. 2018-155144, Stcrt. 2018, 54139, opgenomen dat een verzoek om af te zien van de vrijstelling uiterlijk gelijktijdig bij de aangifte moet worden gedaan en dat onder “uiterlijk gelijktijdig” wordt verstaan: voordat de inspecteur de definitieve aanslag over het desbetreffende jaar vaststelt. Dit later gepubliceerde beleid kan verweerder niet worden tegengeworpen. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres een verzoek in te dienen; zij had uit eigen beweging kunnen reageren op de brief van 16 april 2018 en alsnog een verzoek kunnen doen. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur acht de rechtbank geen sprake.
11. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiseres dat de uitkomst in haar geval in strijd is met doel en strekking van de wet. In de wet is immers bewust gekozen voor de daarin opgenomen winstcriteria en is de mogelijkheid opgenomen om, als een vrijstelling negatief uitpakt, een verzoek te doen die vrijstelling achterwege te laten. Dat eiseres dat verzoek niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.