ECLI:NL:RBDHA:2020:2226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/7944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier wegens verbroken relatie en zwangerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de verblijfsvergunning regulier van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, die in het bezit was van een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van het standpunt dat de relatie tussen eiseres en referent was verbroken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de ingezette echtscheiding slechts een test was en dat zij zwanger was van referent.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de meldingen van referent, waarin hij de relatie als verbroken beschouwde, voldoende grond vormden voor de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen en haar argumenten, waaronder de zwangerschap en een verklaring van referent, werden niet als voldoende bewijs gezien om aan te nemen dat de relatie nog bestond. De rechtbank concludeerde dat eiseres er niet in was geslaagd om aannemelijk te maken dat er geen sprake was van een verbroken relatie, en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet de conclusie rechtvaardigden dat de relatie duurzaam was voortgezet.

De rechtbank heeft ook het verzoek om aanhouding van de zaak afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te wachten op de uitkomst van een mogelijke cassatieprocedure. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7944

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. F. van de Leur en mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en beroepsgronden met bijlagen ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden met bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2020 in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.M. van Gils.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Zij is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] (referent).
2. Referent heeft verweerder gemeld dat zijn relatie met eiseres is verbroken. Om die reden heeft verweerder het voornemen geuit om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
3. Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 24 december 2018 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met ingang van die datum niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat haar relatie met referent is verbroken. Zij heeft een verklaring van referent overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij nog steeds samen is met referent. Ook heeft zij een doktersverklaring overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij op dit moment zwanger is van referent. Volgens eiseres heeft referent slechts een echtscheiding ingezet om te testen of zij daadwerkelijk van hem houdt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres een afschrift overgelegd van het proces-verbaal van de zitting van 2 december 2019 bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Eiseres wijst erop dat de echtscheiding nog niet is ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). Ten slotte voert eiseres aan dat de omstandigheden dat zij momenteel niet samenwoont met referent en dat zij aangifte heeft gedaan van huiselijk geweld niet de conclusie rechtvaardigt dat de relatie duurzaam is verbroken.
6. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:966), heeft verweerder het bestreden besluit mogen baseren op de meldingen van referent van 16 september 2018 en 24 december 2018, waaruit onomwonden blijkt dat referent de relatie met eiseres als verbroken beschouwt en van haar wil scheiden. Uit deze jurisprudentie blijkt ook dat de BRP niet leidend is. De rechtbank is gelet op het navolgende van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om, in weerwil hiervan, aannemelijk te maken dat er geen sprake is van een verbroken relatie.
7. Uit de latere melding van referent aan verweerder van 16 augustus 2019 blijkt dat de door hem opgestelde verklaring waarop eiseres zich beroept is opgesteld ten tijde van een poging om de relatie te lijmen. Ook blijkt uit deze melding dat de lijmpoging niet is geslaagd, dat de verklaring daarom nooit daadwerkelijk aan verweerder is toegezonden en dat eiseres deze zonder zijn medeweten in deze procedure heeft ingebracht. Ook kort na het bestreden besluit, te weten op 30 september 2019, heeft referent nogmaals een melding aan verweerder gezonden waaruit blijkt dat hij de relatie met eiseres heeft verbroken. De strekking van deze twee meldingen komt aldus overeen met die van de twee meldingen waarop de intrekking is gebaseerd.
8. Anders dan eiseres, maakt de rechtbank uit het proces-verbaal van de zitting van 2 december 2019 bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet op dat referent op dit moment de relatie met eiseres wil voortzetten ondanks dat hij om echtscheiding heeft verzocht. Referent heeft blijkens dit proces-verbaal inderdaad verklaard dat hij er via de echtscheiding achter wil komen of eiseres echt van hem houdt en dat hij ook zonder huwelijk met haar zou kunnen samenwonen. Echter blijkt ook uit dit proces-verbaal dat referent heeft verklaard dat hij niet kan vaststellen dat er liefde is, mede gelet op het feit dat eiseres een valse aangifte van huiselijk geweld heeft gedaan en geld van hem heeft afgetroggeld, zodat hij niet met haar verder kan gaan en de relatie niet wil voortzetten.
9. Ten aanzien van de door eiseres overgelegde doktersverklaring stelt de rechtbank vast dat aan de hand hiervan slechts kan worden aangenomen dat eiseres zwanger is, maar niet dat zij zwanger is van referent. De stellingen dat referent mogelijk de vader is, en dat hij nog enig contact onderhoudt met eiseres, zijn onvoldoende om alsnog uit te gaan van het voortbestaan van een relatie.
10. Ter zitting is namens eiseres meegedeeld dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de echtscheiding in stand heeft gelaten, maar dat zij zich beraadt op het instellen van cassatie hiertegen bij de Hoge Raad der Nederlanden. In afwachting van de uitkomst daarvan, is verzocht om aanhouding van deze zaak. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.