ECLI:NL:RBDHA:2020:2211
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van onvoldoende identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft eiseres, een burger van de Democratische Republiek Congo, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De aanvraag was ingediend door haar broer, referent, die als vluchteling naar Nederland was gekomen. Eiseres stelde dat zij haar identiteit niet kon aantonen omdat zij haar identiteitskaart was kwijtgeraakt tijdens haar vlucht. De rechtbank heeft op 22 januari 2020 een zitting gehouden, waarbij eiseres en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting was ook de referent en een tolk aanwezig.
De rechtbank heeft overwogen dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar identiteit aan te tonen. De overgelegde documenten, waaronder een 'proof of verification' van de UNHCR, werden als onvoldoende beschouwd omdat deze documenten niet als officiële identiteitsbewijzen konden dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond was, omdat zij niet kon aantonen dat zij geen officiële documenten kon overleggen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond dat het bezwaar niet tot een ander besluit zou leiden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 februari 2020, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.