ECLI:NL:RBDHA:2020:2211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/8499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van onvoldoende identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft eiseres, een burger van de Democratische Republiek Congo, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De aanvraag was ingediend door haar broer, referent, die als vluchteling naar Nederland was gekomen. Eiseres stelde dat zij haar identiteit niet kon aantonen omdat zij haar identiteitskaart was kwijtgeraakt tijdens haar vlucht. De rechtbank heeft op 22 januari 2020 een zitting gehouden, waarbij eiseres en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting was ook de referent en een tolk aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar identiteit aan te tonen. De overgelegde documenten, waaronder een 'proof of verification' van de UNHCR, werden als onvoldoende beschouwd omdat deze documenten niet als officiële identiteitsbewijzen konden dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond was, omdat zij niet kon aantonen dat zij geen officiële documenten kon overleggen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond dat het bezwaar niet tot een ander besluit zou leiden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 februari 2020, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/8499
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Duren.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 oktober 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] , referent, en tolk E.J. Nyembo Katumbwe.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en burger van de Democratische Republiek Congo te zijn. Op 26 juli 2018 heeft referent, de gestelde broer van eiseres, namens haar een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij referent. Referent is als uitgenodigde vluchteling naar Nederland gekomen. Bij de aanvraag is toegelicht dat de echtgenoot van eiseres is overleden en dat referent daarna zijn plaats heeft ingenomen voor wat betreft de opvoeding en verzorging van eiseres en haar twee minderjarige kinderen. Zij woonden als een gezin samen in het UNHCR-vluchtelingenkamp in Uganda.
Op 5 april 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en zij, gelet daarop, evenmin haar gestelde familierechtelijke relatie met referent heeft aangetoond. Nu de identiteit en de familieband niet zijn aangetoond, kan niet worden vastgesteld of sprake is van een beschermingswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiseres kan zich hier niet mee verenigen en voert aan dat haar verklaring over het ontbreken van haar identiteitskaart voldoende specifiek is. Verder zijn er voldoende indicatieve documenten overgelegd om haar identiteit aan te tonen. Er is daarom wel degelijk sprake van een familierechtelijke relatie tussen haar en referent, en ook beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Ten slotte stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt allereerst ambtshalve vast dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Als reden voor de termijnoverschrijding is namens eiseres aangevoerd dat een poststuk dat een medewerker van VluchtelingenWerk aan haar gemachtigde heeft verstuurd met daarin het bestreden besluit, in de post is kwijtgeraakt en daarom te laat bij haar gemachtigde is bezorgd. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat dit een verschoonbare termijnoverschrijding is. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk behandelen.
5. Vast staat dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen officiële documenten kan overleggen. Eiseres heeft immers verklaard dat zij in het bezit is geweest van een identiteitskaart, maar dat zij deze is kwijtgeraakt tijdens haar vlucht. Verweerder heeft eiseres niet hoeven volgen in haar verklaring, omdat deze onvoldoende concreet is. Ook in beroep heeft eiseres haar verklaring niet nader toegelicht. Verweerder heeft daarom terecht geen bewijsnood aangenomen.
6. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit evenmin met de overgelegde onofficiële documenten heeft aangetoond. Het ‘proof of verification’ document van de UNHCR en het ‘refugee family attestation’ document van het Office of the Prime Minister zijn weliswaar indicatieve documenten, maar deze zijn onvoldoende om de identiteit van eiseres vast te stellen, omdat het kopieën zijn en de hierop vermelde gegevens zijn gebaseerd op de verklaringen van eiseres zelf. Daarnaast staat op UNHCR document uitdrukkelijk vermeld dat dit niet dient als identiteitsdocument.
7. Omdat eiseres er niet in is geslaagd om haar identiteit aannemelijk te maken kan de aanvraag reeds hierom worden afgewezen. Wat is aangevoerd omtrent de familierechtelijke relatie met referent en beschermenswaardig familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM behoeft geen verdere bespreking, omdat dat niet tot een andere conclusie kan leiden.
8. Namens eiseres is ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 18 juli 2014 [1] heeft overwogen, mag een bestuursorgaan krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht slechts van het horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.