Overwegingen
1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] en burger van de Democratische Republiek Congo te zijn. Op 26 juli 2018 heeft referent, de gestelde oom van eisers, namens hen een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Referent is als uitgenodigde vluchteling naar Nederland gekomen. Bij de aanvraag is toegelicht dat referent eisers als zijn pleegkinderen beschouwd. Referent is na de dood van hun vader bij zijn zus (de moeder van eisers) ingetrokken en heeft hij zijn plaats in het gezin ingenomen voor wat betreft de opvoeding en verzorging van zijn zus en eisers. Zij woonden als een gezin samen in het UNHCR-vluchtelingenkamp in Uganda.
Op 5 april 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eisers hun identiteit en de identiteit van hun biologische ouders niet aannemelijk hebben gemaakt en er geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is overgelegd. Verder is niet aangetoond dat referent de voogdij over eisers heeft en dat zij feitelijk deel uitmaken van zijn gezin.
3. Eisers kunnen zich hier niet mee verenigen en voeren aan dat er voldoende documenten zijn overgelegd om hun identiteit en die van hun biologische ouders aannemelijk te maken.
Verder hebben zij een kopie van de overlijdensakte van hun vader overgelegd. Hiermee is aangetoond dat zij geen toestemmingsverklaring van hun vader kunnen overleggen. Daarnaast wordt ten onrechte geen bewijsnood aangenomen voor het overleggen van een voogdijakte. Ten slotte stellen eisers dat zij ten onrechte niet zijn gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt allereerst ambtshalve vast dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Als reden voor de termijnoverschrijding is namens eisers aangevoerd dat een poststuk dat een medewerker van VluchtelingenWerk aan haar gemachtigde heeft verstuurd, met daarin het bestreden besluit, in de post is kwijtgeraakt en daarom te laat bij haar gemachtigde is bezorgd. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat dit een verschoonbare termijnoverschrijding is. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk behandelen.
5. Vast staat dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd die hun identiteit en die van hun biologische ouders kunnen aantonen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij voor eisers bewijsnood aanneemt voor het niet kunnen overleggen van een officieel identiteitsdocument. Dit kan echter niet tot een ander oordeel leiden, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen officiële documenten met betrekking tot de identiteit van hun biologische ouders kunnen overleggen.
6. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers hun identiteit en die van hun biologische ouders evenmin met de overgelegde onofficiële documenten hebben aangetoond. Het ‘proof of verification’ document van de UNHCR en het ‘refugee family attestation’ document van het Office of the Prime Minister zijn weliswaar indicatieve documenten, maar deze zijn onvoldoende om de identiteit van eisers vast te stellen, omdat het kopieën zijn en de hierop vermelde gegevens zijn gebaseerd op de verklaringen van eisers zelf. Daarnaast staat op het UNHCR document uitdrukkelijk vermeld dat dit niet dient als identiteitsdocument. Met de kopieën van de geboorteakten kan de identiteit evenmin worden aangetoond.
7. Daarnaast hebben eisers het overlijden van hun gestelde biologische vader niet aannemelijk gemaakt met de kopie van de overlijdensakte. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de overlijdensakte vragen oproept, omdat de overlijdensakte is gedateerd vijf maanden voor het daarin vermelde overlijden. De verklaring die eisers hiervoor hebben gegeven, namelijk dat het waarschijnlijk een verschrijving is, heeft verweerder niet hoeven volgen. Gelet hierop hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat er geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder kan worden overgelegd.
8. Omdat eisers er niet in zijn geslaagd om hun identiteit en die van hun biologische ouders aannemelijk te maken kan de aanvraag reeds hierom worden afgewezen. Wat is aangevoerd omtrent de voogdij en het feitelijk deel uitmaken van het gezin van referent behoeft geen verdere bespreking, omdat dat niet tot een andere conclusie kan leiden.
8. Namens eisers is ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 18 juli 2014heeft overwogen, mag een bestuursorgaan krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht slechts van het horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eisers daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.