ECLI:NL:RBDHA:2020:2202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
C-09-588031-KG ZA 20-120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van gevangenisstraf door Nederland op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en de Staat der Nederlanden. Eiseres, die in Frankrijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar wegens Opiumwetfeiten, verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van het Franse vonnis in Nederland. De Franse autoriteiten hadden verzocht om erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging, waarbij zij informatie over de voorlopige hechtenis en strafvermindering hadden verstrekt. Eiseres vorderde dat de Staat vijftien maanden in mindering zou brengen op de 602 dagen gevangenisstraf die zij nog moest ondergaan, en dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zou worden opgeschort in afwachting van een beslissing op haar gratieverzoek.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister voor Rechtsbescherming op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) de informatie van de Franse autoriteiten diende te volgen. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat haar verblijf in een reclasseringshuis in Frankrijk in mindering moest worden gebracht op de gevangenisstraf. Ook het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de minister had geoordeeld dat de gronden voor het gratieverzoek niet hoogstwaarschijnlijk tot gratie zouden leiden. Eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/588031 / KG ZA 20-120
Vonnis in kort geding van 12 februari 2020
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.V. van Blitterswijk te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiseres’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres is bij vonnis van een Franse rechtbank van 6 december 2018 wegens Opiumwetfeiten veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Daarnaast is aan haar een verbod opgelegd om het Franse grondgebied gedurende tien jaar te betreden.
2.2.
De Franse autoriteiten hebben bij brief van 13 juni 2019 gevraagd om erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis. Bij deze brief hebben de Franse autoriteiten een formulier gevoegd met vermelding van de periode van voorlopige hechtenis van eiseres in Frankrijk. Dat formulier vermeldt dat eiseres voorlopige hechtenis heeft ondergaan van 1 december 2016 tot 17 maart 2017, ofwel 107 dagen. Daarnaast hebben de Franse autoriteiten bericht dat eiseres 21 dagen strafvermindering heeft opgebouwd.
2.3.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren heeft op 12 november 2019 positief geoordeeld over de erkenning. Bij brief van 4 december 2019 heeft de minister voor Rechtsbescherming (hierna: de minister) ingestemd met de erkenning en op diezelfde datum heeft hij de formele erkenningsbeslissing gegeven.
2.4.
Bij brief van 3 januari 2020 is eiseres opgeroepen om zich op 13 februari 2020 te melden bij de Penitentiaire Inrichting [locatie] voor het ondergaan van een gevangenisstraf voor de duur van 602 dagen. Bij brief van 3 februari 2020 heeft de minister voor Rechtsbescherming een verzoek van eiseres tot uitstel van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf afgewezen.
2.5.
Eiseres heeft op 6 februari 2020 een gratieverzoek ingediend en verzocht in afwachting van de beslissing op dat gratieverzoek de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf op te schorten. Eiseres verzoekt in het gratieverzoek om kwijtschelding van de aan haar opgelegde gevangenisstraf, dan wel om omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf of elektronisch toezicht. Op 10 februari 2020 heeft de minister het verzoek van eiseres afgewezen om opschortende werking toe te kennen aan haar gratieverzoek.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te gelasten om vijftien maanden in mindering te brengen op de 602 dagen hechtenis die eiseres moet ondergaan;
II. te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de hechtenis wordt opgeschort in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek.
3.2.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Eiseres heeft in Frankrijk vijftien maanden doorgebracht in het reclasseringshuis. Die tijd is ten onrechte niet in mindering gebracht op de 602 dagen gevangenisstraf die zij nog moet ondergaan. Het reclasseringshuis is in Frankrijk een alternatieve vorm van detentie en eiseres zat daar ingesloten.
Eiseres was in de veronderstelling dat de straf in Frankrijk was afgedaan en heeft haar leven in Nederland weer opgebouwd. De twee oudste (ook nog minderjarige) kinderen van eiseres zullen vanuit [land] naar Nederland komen om hier onderwijs te volgen en zullen dan bij eiseres verblijven. Daarnaast heeft eiseres binnenkort een zitting over terugplaatsing/beëindiging van de voogdijmaatregel van haar jongste kind. Eiseres volgt met dit kind een traject om te werken aan de hechtingsproblematiek. De terugplaatsing van het jongste kind is afhankelijk van het succesvol afronden van dit traject. Gelet op haar dringende persoonlijke omstandigheden heeft het gratieverzoek kans van slagen, zodat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf moet worden opgeschort.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Bij een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) legt de staat van veroordeling het veroordelend vonnis en een ingevuld certificaat over. Op grond van artikel 2:8 lid 4 WETS verzoekt de minister de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog te overleggen, aan te vullen of te verbeteren indien het ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak. Op grond van artikel 2:8 lid 5 WETS verzoekt de minister de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat om een vertaling van (een deel van) de rechterlijke uitspraak in het Nederlands of in een andere officiële taal van de Europese Unie indien hij de inhoud van het certificaat ontoereikend acht om een beslissing te kunnen nemen over de erkenning van de rechterlijke uitspraak.
4.2.
Het Franse vonnis waarin aan eiseres een gevangenisstraf is opgelegd is door de Nederlandse staat overgenomen op grond van de WETS. De Franse autoriteiten hebben het veroordelend vonnis en een ingevuld certificaat overgelegd bij hun verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging. Gesteld noch gebleken is dat een van de in artikel 2:8 lid 4 en 5 WETS genoemde gevallen zich voordoet. Dat betekent dat de minister dient af te gaan op de door de Franse autoriteiten verstrekte informatie en deze voor juist dient te houden. De Franse autoriteiten hebben de Staat bericht dat eiseres recht heeft op aftrek van de 107 dagen die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en 21 dagen aan opgebouwde strafvermindering. Met inachtneming daarvan resteert een gevangenisstraf van 602 dagen.
4.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij vijftien maanden in een reclasseringshuis in Frankrijk heeft verbleven. Ook als daarvan wordt uitgegaan, betreft die omstandigheid blijkens de informatie van de Franse autoriteiten geen voor aftrek in aanmerking komende vorm van vrijheidsbeneming. Gelet hierop heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat haar ten onrechte aftrek op haar gevangenisstraf is onthouden. Haar eerste vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
Eiseres vordert daarnaast opschorting van de tenuitvoerlegging van haar gevangenisstraf in afwachting van de beslissing op haar gratieverzoek. Eiseres heeft in haar gratieverzoek verzocht om daaraan schorsende werking toe te kennen en de minister heeft dat verzoek afgewezen. De beleidsregels die gelden bij de toetsing van een dergelijk verzoek (“Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument” (Stcrt. 2011, 1213) staan op zichzelf niet ter discussie in dit geschil en de Staat heeft onweersproken aangevoerd dat de beslissing van de minister om geen schorsende werking toe te kennen aan het gratieverzoek van eiseres heeft plaatsgevonden in overeenstemming met die beleidsregels. De beleidsregels vermelden dat het gratieverzoek slechts voor opschortende werking in aanmerking komt als aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk zal worden ingewilligd. De beleidsregels noemen daarbij een aantal situaties/omstandigheden waaraan daarvoor met name wordt gedacht. Op die gevallen heeft eiseres geen beroep gedaan. Dat de minister heeft geoordeeld dat de door eiseres aangevoerde gronden niet hoogstwaarschijnlijk tot gratie zullen leiden, is niet onredelijk. Het is immers inherent aan een gevangenisstraf die aan een veroordeelde met (minderjarige) kinderen wordt opgelegd dat de veroordeelde bij tenuitvoerlegging daarvan niet in staat is voor de kinderen te zorgen.
4.5.
Dat de minister heeft geoordeeld dat omzetting van de gevangenisstraf in een andersoortige straf, zoals eiseres subsidiair verzoekt in haar gratieverzoek, ook niet hoogstwaarschijnlijk de uitkomst zal zijn van de gratieprocedure, is evenmin onredelijk. Op grond van artikel 2:11 lid 6 WETS kan de minister slechts in uitzonderlijke gevallen overgaan tot wijziging van een vrijheidsbenemende sanctie in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet, namelijk in het geval de aard van de vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met het Nederlandse recht. Gesteld noch gebleken is dat dit geval zich voordoet. Eiseres heeft daarnaast niet onderbouwd dat zij in aanmerking komt voor elektronisch toezicht, gelet op de daarvoor geldende voorwaarden van de Penitentiaire maatregel. Ook de tweede vordering van eiseres zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
hvd