ECLI:NL:RBDHA:2020:2202
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Overname van gevangenisstraf door Nederland op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en de Staat der Nederlanden. Eiseres, die in Frankrijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar wegens Opiumwetfeiten, verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van het Franse vonnis in Nederland. De Franse autoriteiten hadden verzocht om erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging, waarbij zij informatie over de voorlopige hechtenis en strafvermindering hadden verstrekt. Eiseres vorderde dat de Staat vijftien maanden in mindering zou brengen op de 602 dagen gevangenisstraf die zij nog moest ondergaan, en dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zou worden opgeschort in afwachting van een beslissing op haar gratieverzoek.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister voor Rechtsbescherming op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) de informatie van de Franse autoriteiten diende te volgen. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat haar verblijf in een reclasseringshuis in Frankrijk in mindering moest worden gebracht op de gevangenisstraf. Ook het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de minister had geoordeeld dat de gronden voor het gratieverzoek niet hoogstwaarschijnlijk tot gratie zouden leiden. Eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.