Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[ACK] te [plaats 1] ,
[eisende partij sub 2]te [plaats 2] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, hebben eisers, waaronder de vennootschap ACK, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Openbaar Ministerie. De eisers vorderden onder andere dat de Staat met het besluit tot vervreemding van in beslag genomen voertuigen een onrechtmatige daad begaat. De voertuigen, die in beslag waren genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [eisende partij sub 2], werden door de officier van justitie aangemerkt voor vervreemding. De eisers voerden aan dat het Openbaar Ministerie onrechtmatig handelde door de vervreemding van de voertuigen door te zetten, zonder dat er voldoende bewijs was van een relatie tussen de voertuigen en de strafbare feiten waarvan [eisende partij sub 2] verdacht werd.
De mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2020, waarna de voorzieningenrechter op 22 januari 2020 vonnis wees. De rechtbank oordeelde dat de rechtmatigheid van het beslag op de voertuigen niet ter discussie stond en dat de officier van justitie in redelijkheid tot de vervreemding had kunnen besluiten. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eisers af, met de overweging dat de wetgever de officier van justitie ruime beleidsvrijheid heeft gegeven bij het afgeven van een machtiging tot vervreemding. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet hadden aangetoond dat de beslissing van het Openbaar Ministerie onrechtmatig was en dat de vorderingen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. Tevens werden de eisers veroordeeld in de kosten van het geding.