ECLI:NL:RBDHA:2020:2168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
NL20.389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor kwetsbare zwangere vrouw in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2020, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen aan een zwangere vrouw, aangeduid als verzoekster, die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd, gezien haar zwangerschap, en dat er onduidelijkheid bestaat over de noodzaak van individuele garanties bij haar overdracht aan Italië, waar haar asielaanvraag oorspronkelijk is ingediend.

De zaak begon toen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, op 6 januari 2020 besloot de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van haar aanvraag op basis van de Dublinverordening. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 januari 2020, waar ook de partner van verzoekster aanwezig was, heeft zij haar zwangerschap gemeld en bewijsstukken overgelegd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zwangerschap van verzoekster relevant is voor de beoordeling van haar verzoek. Ondanks dat verzoekster deze informatie pas op de zitting heeft gedeeld, heeft de rechtbank besloten om deze informatie mee te nemen in de procedure. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er een noodzaak bestaat om te onderzoeken of er aanvullende garanties nodig zijn voor de overdracht van kwetsbare vreemdelingen aan Italië.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Italië totdat er duidelijkheid is over de behandeling van haar beroep. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.389

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Het beroep en verzoek zijn gelijktijdig behandeld met het beroep en verzoek met zaaknummers NL20.386 en NL20.387 van de gestelde partner van verzoekster, [A] . Verzoekster en [A] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Nyaku. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst.
De rechtbank heeft op 7 februari 2020 het onderzoek heropend en verzoekster in de gelegenheid gesteld nader bewijs te overleggen van haar gestelde zwangerschap.
Verzoekster heeft op 13 februari 2020 nader bewijs overgelegd. Verweerder heeft op 21 februari 2020 hierop schriftelijk gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een beroepsprocedure of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, geboren te zijn op [geboortedatum] 1995 en een relatie te hebben met [A] (hierna: de gestelde partner). Zij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 10 september 2019 een asielaanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000), omdat Italië op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat verzoekster op 8 juli 2017 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 10 oktober 2019 de Italiaanse autoriteiten verzocht verzoekster terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen de termijn van twee weken gereageerd. Dit maakt dat op grond van artikel 25 van de Dublinverordening sinds 25 oktober 2019 vaststaat dat de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk zijn geworden voor het verzoek om internationale bescherming.
4. Verzoekster heeft ter zitting gemeld dat zij zwanger is en heeft daartoe een afspraakbevestiging met een verloskundige overgelegd. Nadat de rechtbank het onderzoek heeft heropend heeft verzoekster haar patiëntendossier, een bevestiging van een vervolgafspraak met de verloskundige en echo’s overgelegd. Verzoekster stelt dat zij als gevolg van haar zwangerschap is aan te merken als een bijzonder kwetsbaar persoon en daarom niet overgedragen kan worden aan Italië.
5. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat verzoekster in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door pas ter zitting te melden dat zij zwanger is. Subsidiair stelt verweerder dat in het geval de rechtbank de zwangerschap betrekt bij de beoordeling van het beroep verweerder bij Italië terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij beroept verweerder zich op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waarvan de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) de meest recente is. Aan de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het Europees Hof) getroffen interim measures kan volgens verweerder geen doorslaggevende waarde worden toegekend, nu hieruit niet volgt dat verweerder bij Italië niet langer onverkort van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de toetsing van de rechtbank op grond van artikel 83a van de Vw 2000 een volledig en ex nunc onderzoek omvat naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming. Hoewel uit het patiëntendossier van verzoekster blijkt dat haar behandelaar de zwangerschap op 21 januari 2020 aan haar heeft bevestigd en zij dit dus voorafgaand aan de zitting had kunnen melden, maakt artikel 83a van de Vw 2000 dat deze feitelijke grond meegenomen kan worden in de onderhavige procedure en is dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook vanuit proceseconomisch oogpunt het meest efficiënt. Daarom is verzoekster in de gelegenheid gesteld om haar standpunt ter zitting dat zij zwanger is, nader te onderbouwen. Nadat verzoekster stukken heeft overgelegd is verweerder in de gelegenheid gesteld om hierop schriftelijk te reageren. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt om vervolgens af te zien van een nadere zitting. Dit maakt dat hoor en wederhoor is toegepast, wat naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt dat in deze procedure de goede procesorde afdoende is gewaarborgd.
7. Uit de door verzoekster overgelegde stukken volgt dat zij zwanger is. De voorzieningenrechter is ambtshalve bekend met dat het Europees Hof een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarbij sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen, waaronder zwangere vrouwen (interim measure van 17 september 2019 in de zaak A.S. tegen Nederland, nr. 48397/19). Het Europees Hof heeft hierbij aan de betrokken lidstaten vragen gesteld over de opvang in Italië bij terugkeer. Uit de vragen is af te leiden dat aan de orde is of bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Zowel de Afdeling als deze rechtbank heeft naar aanleiding van deze interim measures voorlopige voorzieningen getroffen. De stellingen van verweerder dat uit uitspraken van de Afdeling, die dateren van voor de getroffen interim measures, volgt dat bij Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan en dat de getroffen interim measures dit op voorhand niet anders maken, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Immers, dit laat onverlet dat bij bijzonder kwetsbare vreemdelingen de noodzaak kan bestaan om voor overdracht aan de Italiaanse autoriteiten aanvullende garanties te vragen.
8. Het bovenstaande maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de behandeling van de beroepszaak dient te worden aangehouden, totdat door het Europees Hof, de Afdeling of anderszins duidelijkheid is verschaft over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.