Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Armeense nationaliteit. Sinds 2010 bevindt hij zich met zijn gezin in Nederland. Het voeren van diverse verblijfsrechtelijke procedures heeft voor hen tot op heden niet geleid tot afgifte van een verblijfsvergunning. In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser van 9 april 2018 om verlening van uitstel van vertrek om medische redenen zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw.
2. Bij besluit van 19 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft verweerder gebruik gemaakt van de medische adviezen van het BMAvan 24 mei 2018, 7 september 2018 en 14 mei 2019. Volgens het laatstgenoemde advies lijdt eiser aan psychische klachten die voortkomen uit posttraumatische stressstoornis, allergische (oog)klachten en migraine. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser onder de juiste voorwaarden in staat is om te reizen. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat er een medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan als de medisch noodzakelijke behandeling van eiser wordt gestaakt, maar dat deze aanwezig is in zijn land van herkomst.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 64 van de Vw, voor zover van belang, blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
5. Volgens A3/7.1 van de Vc, voor zover van belang, verleent verweerder uitstel van vertrek in twee gevallen. Ten eerste als het BMA adviseert dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidssituatie niet kan reizen. Ten tweede als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Dit kan het geval zijn als het BMA adviseert dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of aantoonbaar niet toegankelijk is.
6. De Afdelingheeft in haar jurisprudentienaar aanleiding van het arrest Paposhviligeoordeeld dat een schending van artikel 3 van het EVRM zoals hiervoor bedoeld zich voordoet indien er gewichtige redenen zijn om aan te nemen dat bij uitzetting een reëel risico bestaat op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in de gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting, door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. De Afdeling acht de wijze van beoordeling van het BMA in overeenstemming met het arrest Paposhvili. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt.
7. Daarnaast blijkt uit vaste jurisprudentievan de Afdeling dat verweerder adviezen van het BMA als deskundigenadviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen. Als de vreemdeling geen contra-expertise overlegt, strekt de door de bestuursrechter te verrichten toetsing niet verder dan de beoordeling naar aanleiding van de beroepsgronden of verweerder zich gelet op artikel 3:2 van de Awbervan heeft vergewist dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
8. Eiser voert aan dat door het BMA ten onrechte geen aanvullende vragen aan zijn behandelaars zijn gesteld en dat hij ten onrechte niet door het BMA is opgeroepen voor een spreekuur.
9. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. Gelet op wat hiervoor onder 7. is overwogen, brengt dit met zich dat slechts dient te worden beoordeeld of verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat uit de BMA-adviezen blijkt dat bij het opstellen daarvan gebruik is gemaakt van medische informatie van de behandelaars van eiser. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat uit de BMA-adviezen blijkt dat het gelet op deze informatie niet nodig was om eiser voor een spreekuur op te roepen of om aanvullende vragen aan de behandelaars te stellen. Eiser heeft ook niet aannemelijk kunnen maken waarom verweerder dusdoende onvoldoende invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. De enkele stellingen dat een spreekuur een beter beeld had kunnen geven van eisers persoon en dat specialisten deskundiger zijn dan BMA-artsen zijn daarvoor onvoldoende.
10. Wel heeft eiser in beroep een briefvan zijn behandelaars overgelegd. Volgens eiser blijkt uit deze brief dat in de BMA-adviezen onderbelicht is gebleven dat terugkeer naar het land van herkomst zal leiden tot destabilisatie en dat dit voor hem een risicofactor is. Ook blijkt uit de brief dat eiser, anders dan ten tijde van de BMA-adviezen, de medicijnen Oxazepam en Zolpidem gebruikt.
11. De rechtbank volgt echter het standpunt van verweerder dat deze brief niet leidt tot nieuwe medische inzichten die alsnog leiden tot het oordeel dat niet onverkort van de BMA-adviezen kan worden uitgegaan. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat de in de brief benoemde medische klachten bekend waren ten tijde van de BMA-adviezen. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat de nieuwe medicatie blijkens de brief is voorgeschreven voor deze reeds bekende klachten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de brief wordt gerapporteerd dat eisers klachten sinds 2017 ongeveer gelijk zijn gebleven. Daarnaast heeft verweerder kunnen wijzen op het gestelde in de BMA-adviezen dat de manier waarop terugkeer naar het land van herkomst door een vreemdeling wordt ervaren medisch gezien niet objectiveerbaar is. De brief geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat in afwijking van de BMA-adviezen overdracht van eiser op zichzelf een reëel risico oplevert op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie zoals bedoeld in het arrest C.K. tegen Slovenië.
12. Verder voert eiser aan dat de voor hem noodzakelijke behandeling in de vorm van mantelzorg door een steunsysteem van familie en vrienden in het land van herkomst niet toegankelijk is. Daarbij wijst eiser op een briefvan zijn kennis waarin staat dat zij voor eiser en zijn gezin een luisterend oor en praktische hulp biedt. Ook wijst eiser opnieuw op de hiervoor onder 10. benoemde brief van zijn behandelaars, waarin staat dat een groep van mantelzorgers veel praktische zaken regelt voor eiser en zijn gezin.
13. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling, omdat uit de BMA-adviezen blijkt dat slechts de mantelzorg van de echtgenote van eiser noodzakelijk is. Niet in geschil is dat de echtgenote van eiser hem kan volgen naar zijn land van herkomst. Met de onderbouwde stelling dat eiser baat heeft bij steun van anderen, is nog niet aannemelijk gemaakt dat deze steun ook medisch noodzakelijk is. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op de door hem aangehaalde uitsprakenvan de rechtbank, omdat het daarin wel ging om medisch noodzakelijke mantelzorg.
14. Ook voert eiser aan dat hij niet in staat zal zijn om de medisch noodzakelijke behandelingen te kunnen betalen.
15. Zoals hiervoor onder 6 en 7. is overwogen, ligt het op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat medisch noodzakelijke zorg in het land van herkomst niet toegankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat eiser op geen enkele manier heeft onderbouwd dat dit in zijn geval aan de orde is vanwege financiële obstakels. Zo is niet aannemelijk gemaakt dat eiser in zijn land van herkomst onmogelijk aan een inkomen kan geraken en evenmin dat hij onmogelijk aanspraak kan maken op een al dan niet gedeeltelijke vergoeding in de kosten voor medische behandeling.
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem medisch noodzakelijke zorg in zijn land van herkomst niet toegankelijk is. De aanvraag is terecht afgewezen.
17. Eisers stelling dat verweerder niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld maakt dit niet anders. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt wat dan in onderlinge samenhang had moeten worden bezien en waar dit toe had moeten leiden. Bovendien heeft verweerder terecht erop gewezen dat bepaalde onderdelen van de besluitvorming een eigen beoordeling vergen. Zo is de vraag of iemand in staat is om te reizen te onderscheiden van de vraag of iemand bij het staken van behandeling in een medische noodsituatie terecht komt.
18. Gelet op het voorgaande kon verweerder uit het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met het primaire besluit, meteen afleiden dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder mocht dan ook op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afzien van horen.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.