ECLI:NL:RBDHA:2020:1943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/2166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van kosten voor contra-expertise documentenonderzoek in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over de vergoeding van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek. De eiser, een Egyptische asielzoeker, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten in verband met een contra-expertise documentenonderzoek, welke door het COA was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het COA in zijn besluit innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk was, omdat het COA enerzijds de kosten als noodzakelijk erkende, maar anderzijds een te laag bedrag voor vergoeding voorstelde. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en zelf in de zaak voorzien door de aanvraag voor vergoeding van kosten toe te wijzen. De rechtbank verleende toestemming voor het maken van kosten voor de eerste fase van het onderzoek tot een bedrag van € 800,- (excl. BTW) en voor een eventuele tweede fase tot een bedrag van € 400,- (excl. BTW). Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn kosten begroot op € 1.312,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke en onderbouwde motivering van besluiten door het COA, vooral als het gaat om de vergoeding van noodzakelijke kosten voor asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,
geboren op [geboortedatum] 1987,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder
(gemachtigde: mr. N.J. Atakan).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek in verband met zijn asielprocedure, afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de ter zitting overgelegde e-mail van het Nationaal Forensisch Instituut (NFO) van 8 november 2018 met een nieuwe offerte en om aan te geven of daarin aanleiding wordt gezien voor een ander standpunt dan verwoord in het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 26 november 2019 een (gewijzigd) besluit genomen. Eiseres heeft daarop bij brief van 3 december 2019 gereageerd.
Eiser heeft, nadat hij is gewezen op zijn recht nogmaals ter zitting te worden gehoord, binnen de gestelde termijn verklaard geen gebruik te willen maken van dit recht. Verweerder heeft niet op de brief van de rechtbank van 6 december 2019 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 23 januari 2019 aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek in verband met zijn asielprocedure. Bij die aanvraag heeft eiser een offerte van het NFO van 18 december 2018 gevoegd.
2. Bij het bestreden besluit van 5 maart 2019 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Hiertoe heeft verweerder - kort samengevat - overwogen dat het te verrichten onderzoek door het NFO niet is aan te merken als een contra-expertise en dat daarom de gevraagde kosten van een contra-expertise documentenonderzoek geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft beroep ingesteld. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser een e-mail, gedateerd 8 november 2019, van het NFO overgelegd, met daarin opgenomen een vernieuwde gespecificeerde offerte.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van de onder 3. genoemde offerte van het NFO op 26 november 2019 een (nieuw) besluit genomen en de aanvraag van eiser toegewezen. Hiertoe heeft verweerder enerzijds overwogen dat uit de overgelegde gespecificeerde offerte blijkt dat het NFO het onderzoek van Bureau Documenten aan een contra-expertise gaat onderwerpen maar dat dit geen contra-expertise is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Rva 2005 en dat derhalve geen sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Rva 2005. Verweerder vindt anderzijds dat het onderzoek met behulp van VSC8000, waarbij een vergelijking plaatsvindt met relevante referentiedocumenten, wel als contra-expertise kan worden aangemerkt. Na overleg met Bureau Documenten is verweerder gebleken dat een redelijke inschatting van de tijd die een documentdeskundige hiervoor nodig heeft drie uur betreft. Verweerder acht het gelet hierop redelijk dat voor de contra-expertise documentenonderzoek een bedrag van maximaal
€ 300,- (excl. BTW) wordt vergoed, met inbegrip van het op schrift stellen van de onderzoeksresultaten.
5. Eiser heeft in zijn reactie op het nieuwe besluit aangevoerd dat verweerder gehouden is de volledige kosten te vergoeden conform de vernieuwde offerte van het NFO van
8 november 2019. De beoordelingsruimte die de Rva 2005 aan verweerder laat, houdt niet in dat verweerder het uurtarief en de uren gaat beoordelen. Het NFO heeft in de offerte duidelijk en gespecificeerd aangegeven wat de werkzaamheden zijn en waaruit de kosten van het onderzoek bestaan. Deze kosten vindt eiser redelijk. Eiser stelt voorts dat het gewijzigde besluit onvoldoende is onderbouwd omdat door verweerder niet is toegelicht waarom het deskundigenonderzoek voor minder geld of minder uren kan plaatsvinden. Het nieuwe gewijzigde besluit is onvoldoende gemotiveerd en kan om die reden niet in stand blijven. Eiser acht het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu verweerder in andere zaken wel het uurtarief van € 200,- heeft vergoed.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005, die hij heeft gemaakt. Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid worden buitengewone kosten slechts betaald voor zover vooraf door verweerder aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van de kosten die voorvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
8. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2169), komt verweerder bij de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005, beoordelingsruimte toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is daarbij aan verweerder om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt aangevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten. De hieruit volgende terughoudende toetsing laat echter onverlet dat de rechtbank vol moet toetsen of de besluitvorming over de vraag of er sprake is van noodzakelijk kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan het recht.
9. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 26 november 2019, waarbij de aanvraag van eiser om vergoeding van kosten voor documentenonderzoek (gedeeltelijk) is toegewezen, is aan merken als een besluit tot wijziging van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is met het gewijzigde besluit ten aanzien van de hoogte van de te vergoeden kosten niet geheel aan de bezwaren van eiser tegemoetgekomen. Het geding in beroep strekt zich, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dus mede uit tot dit nieuwe gewijzigde besluit.
10. Tussen partijen is in geschil de hoogte van de te vergoeden kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek, die verband houden met de asielaanvraag van eiser. Verweerder acht een kostenvergoeding tot een gemaximeerd bedrag van € 300,- (excl. BTW) redelijk, terwijl eiser daarentegen vindt dat hij recht heeft op volledige vergoeding van de kosten voor het contra-expertise documentenonderzoek, zoals vermeld in de vernieuwde offerte van het NFO van 8 november 2019.
11. In de vernieuwde offerte van het NFO van 8 november 2019 staat, voor zover van belang:

In de eerste fase wordt het betwiste document juist wel daadwerkelijk onderzocht. […] De eerste fase betreft het feitelijk onderzoek naar de vraag of het betwiste document al dan niet authentiek is. De eerste fase houdt dus in dat het te onderzoeken document o.a. met behulp van de VSC8000 document-technisch wordt onderzocht, waarbij er tevens vergelijking plaatsvindt met relevante referentiedocumenten. Voorts wordt in de eerste fase het door Bureau Documenten uitgevoerde onderzoek beoordeeld. De kosten voor deze eerste fase zijn begroot op circa € 800 excl. btw. Voorgaande komt neer op circa 4,5 maal het uurtarief van € 195 per uur excl. btw.
Na afloop van de eerste fase verneemt u van ons omtrent de resultaten/conclusies van het uitgevoerde onderzoek. U kunt vervolgens een weloverwogen keuze maken om al dan niet een deskundigenbericht op te laten stellen (de tweede fase) De kosten van deze eventuele tweede fase zijn begroot op € 400 excl. btw (2 uur)”
12. De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder in het bestreden besluit enerzijds en anderzijds ingenomen standpunt, zonder nadere motivering, innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is. Nu verweerder, naar de rechtbank begrijpt, subsidiair het standpunt inneemt dat hij voor de kosten van het documentenonderzoek maximaal een bedrag van
€ 300,- (excl. BTW) wil vergoeden, is daarmee impliciet door verweerder erkend dat het gaat om noodzakelijke kosten die verbonden zijn aan de gewenste documentonderzoek door het NFO in de zin van artikel 17 van de Rva 2005. Voorts blijkt uit de vernieuwde offerte dat de contra-expertise documentenonderzoek zal bestaan uit onderzoek van het document zelf.
13. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de contra-expertise documentenonderzoek een te vergoeden bedrag van maximaal € 300,- (excl. BTW) in de rede ligt, met inbegrip van het op schrift stellen van de onderzoeksresultaten. De rechtbank vindt van niet en overweegt daarover als volgt. In de onder 10. genoemde vernieuwde offerte van het NFO van 8 november 2019 is voldoende gespecificeerd hoeveel tijd, te weten circa 4.5 uur maal het uurtarief van € 195,- per uur exclusief btw, gemoeid is het met verrichten van het onderzoek in de eerste fase. Tevens is duidelijk wat de kosten van de eventuele tweede fase zijn. De rechtbank komt dit, gelet op de in de vernieuwde offerte van het NFO gegeven toelichting, alleszins redelijk voor. Daarbij staat de deskundigheid van het NFO op zichzelf niet ter discussie. Het door verweerder in het nieuwe besluit ingenomen standpunt dat, na overleg met Bureau Documenten, is gebleken dat drie uur voor het verrichten het onderzoek door het NFO redelijk is, is zonder verdere toelichting niet te volgen. Het is voor de rechtbank dan ook niet duidelijk waar die inschatting van het aantal uren op is gebaseerd. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat een vergoeding van maximaal € 300,- (excl. BTW), redelijk is.
14. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het nieuwe besluit van
26 november 2019 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu rechtens geen andere uitkomst mogelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt dat de aanvraag van eiser wordt toegewezen. Dit betekent dat aan eiser op grond van artikel 17, vierde lid, van de Rva 2005 toestemming wordt verleend voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek voor een eerste fase, tot en met een maximaal te vergoeden bedrag van € 800,- (excl. BTW) en eventueel een tweede fase conform de begroting door het NFO, tot en met een maximaal te vergoeden bedrag van € 400,- (excl. BTW). Gelet op het voorgaande heeft eiser geen belang meer bij het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 5 maart 2019. Het beroep is, in zoverre, niet-ontvankelijk.
15. Aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de kosten van eiser. Deze kosten worden begroot op € 1.312,50 in beroep voor verleende rechtshulp (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het geven van een reactie op het gewijzigde besluit van 26 november 2019, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 5 maart 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep dat is gericht tegen het gewijzigde besluit van 26 november 2019 gegrond;
- vernietigt het gewijzigde besluit van 26 november 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gewijzigde besluit van 26 november 2019;
- verleent aan eiser toestemming voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.W.J. Vinkes, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.