Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
“conspiracy to fraudulently evade a prohibition on the importation of a class A and B drug”is artikel 140 Sr (deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven) dan wel artikel 11b Opiumwet (deelneming aan een organisatie die het plegen van een aantal misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft). Op deze feiten staan maximale gevangenisstraffen van zes en acht jaar. Het past niet binnen het systeem van de WETS om aan de kwalificatie van buitenlandse uitspraken te sleutelen, zonder dat de wet hiertoe dwingt. Sinds de invoering van de WETS is de buitenlandse kwalificatie van het in een ander EU-land geconstateerde strafbare feit leidend. Als de straf van [eiser] in Nederland op de juiste wijze was voorgezet, was hij na vier, zes jaar of maximaal zeven jaar (in geval van toepasselijkheid van artikel 57 Sr) voor v.i. in aanmerking gekomen. Dit betekent dat [eiser] dit jaar (voorwaardelijk) in vrijheid gesteld had moeten worden.
4.De beoordeling van het geschil
de daaraan ten grondslag feitenook naar het recht van de tenuitvoerleggingstaat een strafbaar feit vormen,
ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.Ook dit impliceert dat aan de hand van de in Engeland bewezenverklaarde feiten beoordeeld moet worden welk strafbaar feit dat naar Nederlands recht oplevert en dus niet dat de in Engeland aan die feiten verbonden kwalificatie indien dat mogelijk is letterlijk overgenomen moet worden. Dat dit artikel betrekking heeft op de toets van de dubbele strafbaarheid en dat in artikel 8 lid 2 van het Kaderbesluit is bepaald dat wanneer de duur van de sanctie onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat kan worden besloten de sanctie aan te passen voor zover deze zwaarder is dan de maximumsanctie die naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat op vergelijkbare feiten is gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Ook uit artikel 8 lid 2 van het Kaderbesluit blijkt niet expliciet dat de tenuitvoerleggingsstaat de in de veroordelende staat aan de bewezenverklaarde feiten gegeven kwalificatie letterlijk moet overnemen en hieruit kan – anders dan [eiser] lijkt te beogen – ook niet worden afgeleid dat de toets van artikel 8 lid 2 van het Kaderbesluit op een andere manier moet plaatsvinden dan de toets van artikel 7 lid 3 van het Kaderbesluit.