ECLI:NL:RBDHA:2020:1688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
C-09-588871-KG ZA 20-171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overdracht van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf aan Polen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], een Poolse nationaliteit hebbende en momenteel gedetineerd in Nederland, en de Staat der Nederlanden. [Eiseres] was in 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens doodslag. De Staat had de intentie om de tenuitvoerlegging van deze straf over te dragen aan Polen, wat [eiseres] wilde tegenhouden. Ze vorderde in kort geding dat de Staat geen uitvoering mocht geven aan de overdracht en dat de Minister een nieuwe beslissing moest nemen op haar verzoek tot strafonderbreking. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen, omdat de civiele rechter niet bevoegd was om in te grijpen in de reeds bestaande procedures bij de bijzondere kamer van het gerechtshof en de beroepscommissie van de RSJ. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat de procedures die zij had doorlopen voldoende waarborgen boden en de argumenten die zij in het kort geding aanvoerde reeds in die procedures waren behandeld. Tevens werd overwogen dat de verdere tenuitvoerlegging van de straf na overdracht aan Polen onder het Poolse recht valt, waardoor de Staat niet verplicht was om vooraf informatie in te winnen over de Poolse wetgeving en procedures. [Eiseres] werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/588871 / KG ZA 20-171
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 24 februari 2020
in de zaak van
[eiseres],
thans verblijvende de Penitentiaire Inrichting […] , locatie [de locatie] , [de Gemeente] ,
eiseres,
advocaat mr. L.C. de Lange te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. L. Sieverink te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiseres] ' en 'de Staat'.
Aanwezig is mr. G.P. van Ham, voorzieningenrechter, bijgestaan door J.W. van Leeuwen, griffier.
Verschenen zijn:
- de advocaat van [eiseres] ;
- de advocaat van de Staat, vergezeld van een tweetal medewerkers van de Staat.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht en over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiseres] heeft de Poolse nationaliteit. Sinds 2011 stond zij in Nederland ingeschreven als EU-onderdaan.
1.2.
Bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 november 2016 is [eiseres] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar wegens doodslag. Bij arrest van 20 maart 2018 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [eiseres] tegen dat arrest niet-ontvankelijk verklaard. Ter zake van het betreffende strafbare feit bevindt [eiseres] zich vanaf 10 juli 2014 in voorarrest.
1.3.
De Staat heeft de einddatum van de detentie van [eiseres] vastgesteld op 8 juli 2022.
1.4.
Bij beschikking van 24 augustus 2018 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het EU-verblijfsrecht van [eiseres] beëindigd en haar tot ongewenst vreemdeling verklaard. Het bezwaar daartegen van [eiseres] is op 12 december 2018 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [eiseres] beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 juni 2019 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, dat beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richtte tegen de beëindiging van het verblijfsrecht en ongegrond verklaard voor zover het zich richtte tegen de ongewenstverklaring. Op 25 oktober 2019 heeft de Raad van State het hoger beroep daartegen ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.5.
Bij brief van 18 april 2019 heeft de minister voor Rechtsbescherming (hierna 'de Minister') [eiseres] op de hoogte gesteld van zijn voorgenomen besluit om de (verdere) tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde gevangenisstraf over te dragen aan Polen op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties ( 'WETS'). Hiertegen heeft [eiseres] een bezwaarschrift ingediend bij de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden. Dit gerechtshof heeft het bezwaar op 27 juni 2019 ongegrond verklaard.
1.6.
Op 27 augustus 2019 heeft de Staat het onder 1.2 vermelde arrest, vergezeld van een certificaat zoals bedoeld in artikel 2.7 WETS doen toekomen aan de Poolse autoriteiten. Bij brief van 3 januari 2020 hebben deze kenbaar gemaakt dat zij akkoord gaan met overname overeenkomstig de WETS en dat zij voor verdere en ongewijzigde tenuitvoerlegging van de aan [eiseres] opgelegde straf zullen zorgdragen. Vervolgens heeft de Minister op 28 januari 2020 de overdracht bevolen.
1.7.
Bij beslissing van 16 januari 2020 heeft de Minister een verzoek van [eiseres] van 9 januari 2020 tot strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting ('Rtvi') afgewezen. Op 14 februari 2020 heeft de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna 'RSJ') het daartegen door [eiseres] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.8.
De Staat is voornemens om [eiseres] op 24 februari 2020 per vliegtuig naar Polen te vervoeren. Na aankomst zal zij onmiddellijk worden overgedragen aan de Poolse autoriteiten met het oog op de verdere tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde gevangenisstraf.
1.9.
Zakelijk weergegeven vordert [eiseres] in dit kort geding (primair) te bevelen dat de Staat geen uitvoering mag geven aan de overdracht van de (verdere) tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde gevangenisstraf en te bepalen dat de Minister een nieuwe beslissing neemt op haar verzoek tot strafonderbreking, dan wel (subsidiair) te bevelen dat de verdere tenuitvoerlegging van de overdracht aan de Poolse autoriteiten wordt opgeschort, met veroordeling van de Staat om bij de Poolse autoriteiten informatie in te winnen omtrent de wetgeving, het beleid en de procedure ten aanzien van de voorlopige c.q. voorwaardelijke invrijheidstelling naar Pools recht, alsmede een resocialisatieplan met betrekking tot haar, zulks met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
1.10.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.11.
Door middel van haar vorderingen beoogt [eiseres] feitelijk te bewerkstelligen dat (i) de overdracht van de verdere tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde gevangenisstraf aan de Poolse autoriteiten (primair) wordt verboden, dan wel (subsidiair) wordt opgeschort en (ii) haar verzoek tot strafonderbreking in de zin van artikel 40a Rtvi alsnog wordt toegewezen. Nu [eiseres] daaraan onrechtmatig handelen van de Staat ten grondslag legt, is daarmee in zoverre de bevoegdheid van de civiele rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
1.12.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen, wat de Staat gemotiveerd betwist. Dit verweer van de Staat treft doel voor zover het de hiervoor sub (i) primair en sub (ii) vermelde vorderingen betreft.
1.13.
De bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden is bij uitstek belast met de beoordeling van een voornemen van de Minister tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een opgelegde gevangenisstraf in het kader van de WETS, terwijl de beroepscommissie van de RSJ - na bezwaar en in beroep - in het bijzonder is belast met de beoordeling van verzoeken tot strafonderbreking ex artikel 40a Rtvi. Beide procedures betreffen met voldoende waarborgen omklede rechtsgangen die hebben opengestaan voor [eiseres] en ook door haar zijn benut, zij het met een voor haar negatieve uitkomst. In die situatie is geen plaats meer voor ingrijpen door de burgerlijke rechter. Te minder nu [eiseres] zich in dit kort geding bedient van de dezelfde argumenten als in de door haar gevoerde (bijzondere) procedures. In feite betreft dit kort geding dus een verkapt rechtsmiddel tegen de beslissingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de beroepscommissie van de RSJ, wat in strijd komt met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
1.14.
Ook de onder 1.11 sub (i) subsidiair vermelde vordering van [eiseres] komt niet voor toewijzing in aanmerking. Op grond van artikel 17 lid 1 van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ wordt - na de overdracht - de verdere tenuitvoerlegging van de aan [eiseres] opgelegde straf beheerst door het Poolse recht. Mede gelet hierop valt niet in te zien op grond waarvan de Staat - alvorens tot de feitelijke overdracht over te gaan - verplicht zou zijn eerst bij de Poolse autoriteiten informatie in te winnen over de wetgeving, het beleid en de procedure ten aanzien van voorlopige c.q. voorwaardelijke invrijheidstelling naar Pools recht en/of een resocialisatieplan met betrekking tot [eiseres] . [eiseres] heeft de gehoudenheid daartoe van de Staat in ieder geval niet (voldoende) nader toegelicht.
1.15.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
weigert de door [eiseres] gevorderde voorzieningen;
2.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
2.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
J.W. van Leeuwen mr. G.P. van Ham