ECLI:NL:RBDHA:2020:1688
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Weigering van de overdracht van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf aan Polen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], een Poolse nationaliteit hebbende en momenteel gedetineerd in Nederland, en de Staat der Nederlanden. [Eiseres] was in 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens doodslag. De Staat had de intentie om de tenuitvoerlegging van deze straf over te dragen aan Polen, wat [eiseres] wilde tegenhouden. Ze vorderde in kort geding dat de Staat geen uitvoering mocht geven aan de overdracht en dat de Minister een nieuwe beslissing moest nemen op haar verzoek tot strafonderbreking. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen, omdat de civiele rechter niet bevoegd was om in te grijpen in de reeds bestaande procedures bij de bijzondere kamer van het gerechtshof en de beroepscommissie van de RSJ. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat de procedures die zij had doorlopen voldoende waarborgen boden en de argumenten die zij in het kort geding aanvoerde reeds in die procedures waren behandeld. Tevens werd overwogen dat de verdere tenuitvoerlegging van de straf na overdracht aan Polen onder het Poolse recht valt, waardoor de Staat niet verplicht was om vooraf informatie in te winnen over de Poolse wetgeving en procedures. [Eiseres] werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.