Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
gemachtigde: mr. M.J. van Buren,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. E.C.M. Roelvink.
1.Het procesverloop
2.De feiten
- Een afspraak tussen een student en u, waarbij u de student een voldoende zou hebben toegezegd voor een niet behaald vak;
- Discriminatoir gedrag jegens studenten met een niet-westerse migratieachtergrond;
- Stemmingmakerij voorafgaand aan de formele visitatie in het kader van de accreditatie en het ondermijnen van de accreditatie;
- Het door uw zoon uitschelden van een teamleider toen deze teamleider tijdens uw ziekteperiode contact met u opnam;
- Zonder toestemming op vakantie gaan tijdens ziekte;
- Uw mededeling dat u buiten bewustzijn was geraakt door een combinatie van een drukke dag, niet eten, alcohol gebruiken en joints roken;
- Veranderd gedrag na uw ziekteperiode;
- Het geven van lessen van onvoldoende kwaliteit en ontevredenheid van studenten daarover;
- Het wachten met bekend maken van cijfers van projecten tot na de Evasys evaluatie door studenten;
- Medewerkers uit uw team laten merken dat u het gemunt heeft op de teamleider;
- Het niet houden aan afspraken, zoals regelmatig te laat komen bij lessen en vergaderingen, zonder kennisgeving niet aanwezig zijn bij afspraken en cijfers te laat aanleveren;
- Het voortdurend benaderen van de teamleider met betrekking tot een in uw ogen onjuist takenplaatje en met betrekking tot het openbaar maken van de takenplaatjes. (…)
“Hierna zal door ons een conclusie worden geformuleerd welke uiterlijk 31 mei zal worden toegezonden.”
‘de relevante feiten en omstandigheden in kaart te brengen met betrekking tot de signalen over vermeend grensoverschrijdend gedrag en de houding van betrokkene en deze af te zetten tegen relevante wet- en regelgeving (waaronder interne afspraken en procedures), teneinde u in de gelegenheid te stellen op basis van de uitkomsten van het onderzoek een besluit te nemen over de situatie rondom betrokkene’.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
(“ [verzoeker01] meldt dat hij slechts onder protest akkoord gaat omdat het onderwijsleerproces wordt verstoord en studenten dit Inholland niet in dank zullen afnemen”), maar dit betekent niet dat van instemming geen sprake is.
‘de verbeteringen ten aanzien van het functioneren van [verzoeker01] zullen worden vertaald naar een verbeterplan’. Kennelijk heeft Inholland op basis van het onderzoek een conclusie getrokken met betrekking tot het functioneren van [verzoeker01] . Wat er concreet verbeterd moest worden ten aanzien van het functioneren van [verzoeker01] , is de kantonrechter uit de stukken en ook ter zitting echter niet duidelijk geworden. De enkele stelling dat er opmerkingen over het functioneren waren en men daarom met [verzoeker01] in gesprek wilde over verbeterpunten, is daartoe onvoldoende, waarbij nog wordt overwogen dat sinds 2015 geen enkel functioneringsgesprek met [verzoeker01] is gevoerd.
concretepunten het functioneren van [verzoeker01] volgens Inholland moest verbeteren. Ook indien een verbeterplan moet worden opgesteld, betekent dat niet zonder meer dat [verzoeker01] niet direct na opheffing kan worden toegelaten tot zijn werkzaamheden, of dat hij zich niet in het schoolgebouw zou mogen bevinden, of koffie zou mogen drinken met collega’s. Inholland heeft aan de schriftelijke bevestiging van de opheffing geen voorwaarden verbonden en ook ter zitting niet toegelicht waarom het starten met de werkzaamheden zonder voorafgaand verbeterplan niet mogelijk zou zijn. De conclusie uit het voorgaande is dat Inholland [verzoeker01] weer tot zijn werk had moeten toelaten per 15 april 2019. Zij heeft [verzoeker01] dat onmogelijk gemaakt op grond van geruchten waarvan na twee onderzoeksronden niet is gebleken dat deze op waarheid berustten. Deze gang van zaken is Inholland ernstig verwijtbaar.
Kamerstukken II2013/2014, 33818, nr. 3, p. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013/2014, 33818, nr. 7, p. 91). Uit het
New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) volgt evenwel dat dit niet hoeft te betekenen dat de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen in een geval waarin de wet een werknemer een aanspraak geeft op zo'n vergoeding omdat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de reden dat de arbeidsovereenkomst eindigt.