ECLI:NL:RBDHA:2020:15326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
NL19.31651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van inbewaringstelling en proceskostenveroordeling in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een eiser. De eiser was op 23 december 2019 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zonder dat de schriftelijke zienswijze van zijn gemachtigde, mr. J. Visscher, was afgewacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van miscommunicatie tussen de gemachtigde en de verweerder, wat leidde tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Echter, de rechtbank oordeelde dat de eiser niet in zijn belangen was geschaad door deze gebreken, omdat hij vrijwel direct na zijn aanhouding rechtshulp had en de gemachtigde alsnog een zienswijze had kunnen indienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.050,-. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging in deze zaak in het voordeel van de verweerder was, ondanks de geconstateerde gebreken in de procedure.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.31651
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Visscher), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over de gestelde vormfouten

1. Eiser stelt dat er een opeenstapeling van gebreken is geweest. Het volgende is gebeurd:
-hij is voorafgaande aan de inbewaringstelling niet voorzien in rechtsbijstand. Bijstand kan namelijk pas worden verleend na de piketmelding. Voorafgaande aan de inbewaringstelling is er geen piketmelding uitgegaan;
-hij heeft effectief geen gebruik kunnen maken van zijn recht op bijstand. Pas op 24 december 2019, een dag nadat hij in bewaring was gesteld, heeft verweerder een piketmelding laten uitgaan;
-de gemachtigde van eiser, mr. Visscher, heeft aangegeven dat hij voorafgaand aan de beslissing tot het opleggen van de maatregel van inbewaringstelling schriftelijk een zienswijze wilde indienen. Volgens eiser heeft verweerder dit verzoek ook gehonoreerd.
Desondanks heeft verweerder de maatregel opgelegd, zonder dat verweerder de schriftelijke zienswijze heeft afgewacht;
-mr. Visscher heeft bij e-mail van 23 december 2019, 23.01 uur (nadat eiser in bewaring was gesteld) zijn verbazing over de gang van zaken uitgesproken. Verweerder heeft hierop niet meer gereageerd. Als verweerder dit wel had gedaan, dan had verweerder zijn fout alsnog kunnen herstellen, in die zin dat verweerder de zienswijze van eiser alsnog had kunnen meenemen in de beoordeling. Verweerder had de inmiddels opgelegde maatregel dan kunnen opheffen;
-verweerder heeft de e-mail van mr. Visscher van 23 december 2019, 23.01 uur, en de e-mail van mr. Visscher van 4 januari 2020, 10.07 uur, niet aan het dossier toegevoegd. Verweerder heeft aldus een incompleet dossier aangeleverd.
Deze opeenstapeling van gebreken leidt er volgens eiser op zich al toe dat de maatregel van inbewaringstelling onrechtmatig is. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 mei 2019.1
2. Verweerder betwist de door eiser gestelde gebreken. In het geval de rechtbank daar anders over oordeelt, stelt verweerder dat er een belangenafweging dient te worden gemaakt. Verweerder verwijst in dit verband naar de motivering van de maatregel en stelt voorts dat eiser door de gang van zaken niet in zijn belang is geschaad.
3. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot de volgende reconstructie van gebeurtenissen op 23 december 2019. Eiser is in strafrechtelijke detentie geweest. Om 17.25 uur is hij door de vreemdelingenpolitie overgenomen en opgehouden. De heer [A] ( [A] ) van de vreemdelingenpolitie heeft mr. Visscher om 18.10 uur telefonisch op de hoogte gebracht van de op handen zijnde inbewaringstelling van eiser. Mr. Visscher heeft [A] kenbaar gemaakt dat hij het gehoor dat voorafgaande aan de inbewaringstelling met eiser zou worden gehouden, niet zou kunnen bijwonen.
Mr. Visscher heeft toen ook nog telefonisch met eiser gesproken. [A] en mr. Visscher bespraken vervolgens dat mr. Visscher een schriftelijke zienswijze zou indienen voorafgaand aan de voorgenomen inbewaringstelling. [A] heeft mr. Visscher daarbij gewezen op de maximale termijn van zes uur die geldt voor de ophouding. Bij e-mail van
19.49
uur heeft mr. Visscher de inhoud van zijn telefoongesprek met [A] bevestigd met de woorden:
“Wij bespraken dat ik door u in de gelegenheid word gesteld om een schriftelijke zienswijze in te dienen voorafgaand aan de voorgenomen inbewaringstelling. U was met dit verzoek (ex art. 4:8/4:9 Awb) akkoord.”Bij e-mail van 19.53 uur heeft [A] aangegeven dat hij het verhoor om 20.10 uur zou starten. Verweerder heeft eiser inderdaad vanaf 20.10 uur verhoord. Eiser heeft daarin aangegeven dat hij geen vragen wilde beantwoorden. Hij heeft bij elke vraag verwezen naar de schriftelijke zienswijze die mr. Visscher nog zou indienen. Om 22.36 uur heeft verweerder eiser in bewaring gesteld. Op dat moment had mr. Visscher geen schriftelijke zienswijze ingediend. Verweerder heeft in dit verband vermeld: “
Binnen deze termijn(rechtbank: de termijn van zes uur)
werd er geen zienswijze ontvangen van mr. Visscher en is betrokkene [eiser] op 23 december 2019 om
22.36
uur in bewaring gesteld (…)”0.2
4. De rechtbank stelt vast dat mr. Visscher aan verweerder afdoende kenbaar heeft gemaakt dat hij het verhoor van eiser niet kon bijwonen en dat hij een schriftelijke zienswijze op de voorgenomen inbewaringstelling wilde indienen. Ook is afdoende
2 Dossierstuk HV04 Melding Vreemdelingenpiket van 23 december 2019
duidelijk dat mr. Visscher deze zienswijze wilde indienen voorafgaand aan het moment waarop eiser in bewaring zou worden gesteld. Dat is ook logisch: mr. Visscher had feiten en omstandigheden willen aandragen die verweerder had moeten meenemen bij de beoordeling van de vraag of verweerder daadwerkelijk zou overgaan tot het opleggen van de maatregel van inbewaringstelling. In dit licht is het ook begrijpelijk dat eiser tijdens het verhoor geen vragen heeft willen beantwoorden en dat hij telkens heeft verwezen naar de schriftelijke zienswijze die mr. Visscher nog zou indienen. Uit het samenstel van deze omstandigheden had het verweerder duidelijk moeten zijn dat mr. Visscher ook daadwerkelijk een schriftelijke zienswijze zou gaan indienen.
5. Hier wreekt zich dat mr. Visscher en verweerder geen concrete afspraak hebben gemaakt over het tijdstip waarop mr. Visscher uiterlijk de schriftelijke zienswijze zou indienen. Doordat dit niet gedaan is, kan bij mr. Visscher de indruk zijn gerezen dat verweerder na afloop van het verhoor van eiser contact met hem zou opnemen om de afspraak over het indienen van de schriftelijke zienswijze te concretiseren. Aan de andere kant is het niet onbegrijpelijk dat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat
mr. Visscher op enig moment binnen de maximale termijn van zes uur die gold voor de ophouding van eiser op eigen initiatief de schriftelijke zienswijze zou indienen.
6. De rechtbank ziet aanleiding om de miscommunicatie tussen verweerder en
mr. Visscher voor rekening en risico van verweerder te laten komen. Zoals gezegd: het had verweerder duidelijk moeten zijn dat het de (logische) bedoeling was van mr. Visscher om een schriftelijke zienswijze in te dienen voorafgaand aan de inbewaringstelling van eiser. Vooral omdat mr. Visscher niet kon weten op welk tijdstip het verhoor van eiser was geëindigd en op welk tijdstip verweerder eiser feitelijk in bewaring zou gaan stellen, had het op de weg van verweerder gelegen om mr. Visscher hierover te informeren. Dat had verweerder en mr. Visscher de gelegenheid kunnen bieden om concrete afspraken te maken over het indienen van een schriftelijke zienswijze. In plaats daarvan heeft verweerder eiser om 22.36 uur in bewaring gesteld. Verweerder heeft deze beslissing gemotiveerd met de constatering dat van mr. Visscher niet binnen de termijn van zes uur een zienswijze was ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee te kort door de bocht gegaan. Niet alleen kon verweerder weten dat mr. Visscher een schriftelijke zienswijze zou gaan indienen, maar tevens was het om 22.36 uur prematuur om te constateren dat de zienswijze niet binnen de termijn van zes uur was ontvangen. Deze termijn liep namelijk tot
23.25
uur en was om 22.36 uur dus nog niet verstreken.
7. Onder de beschreven omstandigheid heeft eiser tijdens het verhoor geen vragen willen beantwoorden. Verder heeft verweerder mr. Visscher niet de gelegenheid geboden om nog tijdig een schriftelijke zienswijze in te dienen. Door eiser in bewaring te stellen, heeft verweerder de feiten en belangen die eiser kennelijk had willen aanvoeren niet bij de beoordeling betrokken. Dit levert een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek op.
8. Het is verder niet in geschil dat verweerder voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring geen piketmelding aan mr. Visscher heeft verzonden. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belang is geschaad. Vrijwel direct nadat eiser op grond van de Vw was opgehouden, heeft verweerder namelijk telefonisch contact opgenomen met mr. Visscher. Mr. Visscher heeft daarbij aangegeven dat hij een schriftelijke zienswijze zou indienen vóórdat eiser feitelijk in bewaring zou worden gesteld. Hieruit maakt de rechtbank op dat mr. Visscher zou voorzien in de rechtshulp waarop eiser in het kader van zijn inbewaringstelling recht had. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser niet
van rechtshulp verstoken is geweest zodra hem op grond van de Vw zijn vrijheid was ontnomen. Dat mr. Visscher door de gang van zaken in de avond van 23 december 2019 effectief niets heeft gedaan of heeft kunnen doen en dat er toen nog geen formele piketmelding was uitgegaan, maakt de omstandigheid dat er feitelijk sprake was van de beschikbaarheid van rechtshulp voor eiser niet anders.
9. De rechtbank acht het slordig van verweerder dat hij niet heeft gereageerd op de e-mail van mr. Visscher van 23 december 2019, 23.01 uur, en dat hij deze e-mail en een e-mail van mr. Visscher van 4 januari 2020, 10.07 uur, niet aan het dossier heeft
toegevoegd. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij door deze omissies van verweerder op zich in zijn belang is geschaad.
10. De rechtbank neemt dus slechts hetgeen in alinea 7 is overwogen als gebrek aan. Dit gebrek leidt niet tot de onrechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser, als de belangen die verweerder heeft bij de inbewaringstelling van eiser in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. De rechtbank is namelijk van oordeel dat
mr. Visscher ook nádat eiser in bewaring was gesteld een schriftelijke zienswijze op het besluit daartoe had kunnen inbrengen. Verweerder had deze zienswijze dan moeten beoordelen. Het resultaat daarvan had kunnen zijn dat de maatregel alsnog werd opgeheven en dat eiser een schadevergoeding had gekregen. Van de gelegenheid om na
23 december 2019 een schriftelijke zienswijze in te dienen, heeft mr. Visscher evenwel geen gebruik gemaakt. Verder heeft verweerder terecht aangevoerd dat eiser in het verleden met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken. Wanneer eiser niet in bewaring verkeert, zou dit zijn voor 10 januari 2020 voorgenomen overdracht aan Duitsland kunnen dwarsbomen. Het gebrek dat de rechtbank in alinea 7 heeft geconstateerd, leidt er dus niet toe dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig is. De beroepsgrond over de vormverzuimen faalt.
Over de maatregel van inbewaringstelling
11. Eiser stelt dat verweerder pas op 3 januari 2020 de zware gronden onder 3a, 3b en 3k met stukken heeft onderbouwd. Eiser meent dat dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De maatregel van inbewaringstelling van
23 december 2019 is afdoende inzichtelijk gemotiveerd. De stukken die verweerder op 3 januari 2020 aan het dossier heeft toegevoegd, dienen ter toelichting van hetgeen
verweerder in het besluit van 23 december 2019 heeft aangevoerd. Er is dus geen sprake van dat de stukken die op 3 januari 2020 aan het dossier zijn toegevoegd een nadere motivering betreffen van het besluit van 23 december 2019.
12. Eiser heeft de zware gronden van de maatregel van inbewaringstelling niet bestreden. Deze gronden kunnen de maatregel op zich al dragen. Hetgeen eiser over de lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
13. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichte middel. Hij voert daartoe aan dat hij bij zijn partner in Nederland verblijft en dat hij zich niet zal onttrekken aan het vreemdelingentoezicht.
14. Verweerder heeft argumenten aangedragen in het kader van de belangenafweging. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen is opgenomen in alinea 10. Deze argumenten
gelden ook ter onderbouwing van het standpunt dat verweerder niet heeft hoeven volstaan met het opleggen van een lichter middel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van deze argumenten dit standpunt terecht heeft ingenomen.
15. De beroepsgronden over de maatregel van bewaring falen dus.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. De maatregel van inbewaringstelling is rechtmatig en blijft in stand.
17. Vanwege het in alinea 7 geconstateerde gebrek, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
08 januari 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.