23.25uur en was om 22.36 uur dus nog niet verstreken.
7. Onder de beschreven omstandigheid heeft eiser tijdens het verhoor geen vragen willen beantwoorden. Verder heeft verweerder mr. Visscher niet de gelegenheid geboden om nog tijdig een schriftelijke zienswijze in te dienen. Door eiser in bewaring te stellen, heeft verweerder de feiten en belangen die eiser kennelijk had willen aanvoeren niet bij de beoordeling betrokken. Dit levert een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek op.
8. Het is verder niet in geschil dat verweerder voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring geen piketmelding aan mr. Visscher heeft verzonden. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belang is geschaad. Vrijwel direct nadat eiser op grond van de Vw was opgehouden, heeft verweerder namelijk telefonisch contact opgenomen met mr. Visscher. Mr. Visscher heeft daarbij aangegeven dat hij een schriftelijke zienswijze zou indienen vóórdat eiser feitelijk in bewaring zou worden gesteld. Hieruit maakt de rechtbank op dat mr. Visscher zou voorzien in de rechtshulp waarop eiser in het kader van zijn inbewaringstelling recht had. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser niet
van rechtshulp verstoken is geweest zodra hem op grond van de Vw zijn vrijheid was ontnomen. Dat mr. Visscher door de gang van zaken in de avond van 23 december 2019 effectief niets heeft gedaan of heeft kunnen doen en dat er toen nog geen formele piketmelding was uitgegaan, maakt de omstandigheid dat er feitelijk sprake was van de beschikbaarheid van rechtshulp voor eiser niet anders.
9. De rechtbank acht het slordig van verweerder dat hij niet heeft gereageerd op de e-mail van mr. Visscher van 23 december 2019, 23.01 uur, en dat hij deze e-mail en een e-mail van mr. Visscher van 4 januari 2020, 10.07 uur, niet aan het dossier heeft
toegevoegd. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij door deze omissies van verweerder op zich in zijn belang is geschaad.
10. De rechtbank neemt dus slechts hetgeen in alinea 7 is overwogen als gebrek aan. Dit gebrek leidt niet tot de onrechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser, als de belangen die verweerder heeft bij de inbewaringstelling van eiser in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. De rechtbank is namelijk van oordeel dat
mr. Visscher ook nádat eiser in bewaring was gesteld een schriftelijke zienswijze op het besluit daartoe had kunnen inbrengen. Verweerder had deze zienswijze dan moeten beoordelen. Het resultaat daarvan had kunnen zijn dat de maatregel alsnog werd opgeheven en dat eiser een schadevergoeding had gekregen. Van de gelegenheid om na
23 december 2019 een schriftelijke zienswijze in te dienen, heeft mr. Visscher evenwel geen gebruik gemaakt. Verder heeft verweerder terecht aangevoerd dat eiser in het verleden met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken. Wanneer eiser niet in bewaring verkeert, zou dit zijn voor 10 januari 2020 voorgenomen overdracht aan Duitsland kunnen dwarsbomen. Het gebrek dat de rechtbank in alinea 7 heeft geconstateerd, leidt er dus niet toe dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig is. De beroepsgrond over de vormverzuimen faalt.
Over de maatregel van inbewaringstelling
11. Eiser stelt dat verweerder pas op 3 januari 2020 de zware gronden onder 3a, 3b en 3k met stukken heeft onderbouwd. Eiser meent dat dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De maatregel van inbewaringstelling van
23 december 2019 is afdoende inzichtelijk gemotiveerd. De stukken die verweerder op 3 januari 2020 aan het dossier heeft toegevoegd, dienen ter toelichting van hetgeen
verweerder in het besluit van 23 december 2019 heeft aangevoerd. Er is dus geen sprake van dat de stukken die op 3 januari 2020 aan het dossier zijn toegevoegd een nadere motivering betreffen van het besluit van 23 december 2019.
12. Eiser heeft de zware gronden van de maatregel van inbewaringstelling niet bestreden. Deze gronden kunnen de maatregel op zich al dragen. Hetgeen eiser over de lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
13. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichte middel. Hij voert daartoe aan dat hij bij zijn partner in Nederland verblijft en dat hij zich niet zal onttrekken aan het vreemdelingentoezicht.
14. Verweerder heeft argumenten aangedragen in het kader van de belangenafweging. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen is opgenomen in alinea 10. Deze argumenten
gelden ook ter onderbouwing van het standpunt dat verweerder niet heeft hoeven volstaan met het opleggen van een lichter middel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van deze argumenten dit standpunt terecht heeft ingenomen.
15. De beroepsgronden over de maatregel van bewaring falen dus.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. De maatregel van inbewaringstelling is rechtmatig en blijft in stand.
17. Vanwege het in alinea 7 geconstateerde gebrek, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).