ECLI:NL:RBDHA:2020:15320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL20.19753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en rechtsplicht tot medewerking aan uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij hij ook om schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 16 september 2020 was opgelegd en dat deze nog voortduurde. Eiser voerde aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was en dat de verweerder onvoldoende voortvarend handelde in het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verweerder voldoende stappen had ondernomen, waaronder het indienen van een aanvraag voor een laissez passer bij de Tunesische autoriteiten en het regelmatig rappeleren naar de stand van zaken. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maakten dat de verweerder op andere wijze contact had moeten opnemen met de Tunesische autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in voldoende mate medewerking verleende aan zijn uitzetting, wat zijn beroep ongegrond maakte. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19753
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 september 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 september 2020 (in de zaak NL20.17091) volgt dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat op 23 september 2020 een aanvraag om een laissez passer (lp) is ingediend bij de Tunesische vertegenwoordiging. Nadien is op 14 oktober en 4 november 2020 schriftelijk gerappelleerd. Er is echter geen enkel zicht op daadwerkelijke afgifte van een lp. Kennelijk heeft verweerder tot dusverre nagelaten op een andere dan schriftelijke wijze contact op te nemen met de Tunesische vertegenwoordiging. Uit het vertrekgesprek van 11 november 2020 blijkt voorts, dat eiser zich constructief opstelt met betrekking tot zijn terugkeer naar Tunesië. Eiser heeft contact opgenomen met een vriendin in Nederland en familieleden in Tunesië teneinde te bewerkstelligen dat identificerende documenten worden toegezonden. Dat eiser nog geen contact heeft opgenomen met het IOM of de Tunesische vertegenwoordiging doet er niet aan af dat hij zich coöperatief opstelt in dezen.
Verder benadrukt eiser dat uit het proces-verbaal van aangifte en een medische verklaring blijkt, dat eiser ernstig is mishandeld in het detentiecentrum te Rotterdam. Zoals eiser heeft verklaard op 11 november 2020 heeft hij nog steeds last van pijn en duizeligheid als gevolg van de mishandeling. Gelet op dit alles acht eiser voortzetting van de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd is.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Verweerder heeft op 23 september 2020 een aanvraag om afgifte van een lp doorgeleid naar de Tunesische autoriteiten. Verweerder rappelleert regelmatig naar de stand van zaken bij deze autoriteiten, laatstelijk op 4 november 2020. Niet gebleken is dat de Tunesische autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat verweerder bij de huidige stand van zaken op andere dan schriftelijke wijze contact had moeten opnemen met de Tunesische autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder op 18 september 2020, 14 oktober 2020 en op 11 november 2020 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De enkele stelling van eiser dat hij via zijn vriendin zijn familie heeft gevraagd om identiteitsdocumenten op te sturen is onvoldoende. Gelet op het bovenstaande, is op dit moment niet gebleken dat eiser die medewerking verleent, althans in voldoende mate verleent. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
6. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat hij gelet op de medische verklaring van het Franciscus Gasthuis Vlietland van 3 oktober 2020 detentieongeschikt is, overweegt de rechtbank dat dit niet uit de door eiser overgelegde stukken blijkt. Verder is niet gebleken dat het detentiecentrum niet de noodzakelijke medische zorg aan eiser kan leveren. Eiser kan eventueel bij de directeur van de locatie waar hij verblijft een verzoek kan indienen om zijn detentiegeschiktheid te laten onderzoeken. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
7. Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat de situatie in het detentiecentrum steeds precairder wordt mede vanwege coronabesmettingen, overweegt de rechtbank dat eiser deze enkele stelling niet heeft onderbouwd, zodat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op
25 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. C. Karman N. Dayerizadeh
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.