ECLI:NL:RBDHA:2020:15234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/4664 en AWB 20/3778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige wegens niet voldoen aan inschrijvingsvereiste Handelsregister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser, geboren in 1998, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd echter afgewezen omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarde van inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, wat noodzakelijk is voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 1 februari 2020 als vennoot uit de onderneming is getreden en daardoor niet meer voldeed aan de inschrijvingsvereiste. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 4 mei 2020, waarin zijn aanvraag werd afgewezen, en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, aangezien eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning.

Tijdens de zitting op 19 november 2020 is eiser niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om eiser te horen, omdat er geen twijfel bestond over de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Locatie Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4664 en AWB 20/3778
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 30 december 2020 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] ,

geboren op [1998] , van Turkse nationaliteit, V-nummer [V-nummer] , eiser/verzoeker
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: N. Jansen).
Procesverloop
Op 24 januari 2020 is eiser staande gehouden door de vreemdelingenpolitie. Bij besluit van 24 januari 2020 is hem een terugkeerbesluit opgelegd. De vreemdelingenpolitie heeft eisers paspoort ingenomen.
Bij besluit van 4 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (eiser) van 6 maart 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij de bakkerij [naam] afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder hierbij aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank en de voorzieningenrechter (de rechtbank) verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht, zowel in de beroepszaak als in de zaak betreffende het verzoek om een voorlopige voorziening.
2. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning [1] . Uit door verweerder opgevraagde gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) is namelijk gebleken dat eiser per 1 februari 2020 als vennoot uit de onderneming is getreden. Eiser voldoet daardoor niet aan de voorwaarde dat hij voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten ingeschreven moet staan in het Handelsregister van de KvK.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning kan voldoen omdat zijn paspoort is ingenomen. Eiser heeft namelijk zelf aangevoerd dat hij zich heeft uitgeschreven uit het Handelsregister omdat zijn medevennoten geen risico wilden lopen. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat deze keuze van eiser voor zijn eigen rekening en risico komt.
4. Verweerder mag onder meer afzien van horen, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden [2] . De rechtbank oordeelt dat aan deze maatstaf is voldaan omdat eiser in bezwaar niet heeft aangetoond dat hij ingeschreven staat in het Handelsregister van de KvK. Dat was al voldoende om tot afwijzing van de aanvraag te komen. Het horen van eiser kon hier geen verandering in brengen. Daarom mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank van het horen van eiser afzien.
5. Reeds vanwege het voorgaande is het beroep ongegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
6. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).