ECLI:NL:RBDHA:2020:15227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
NL20.18297 en NL20.18299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake asielaanvragen op basis van bekering tot het Christendom en motiveringsgebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee Iraanse eisers die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat de besluiten van de Staatssecretaris gebrekkig waren gemotiveerd. De eisers stelden dat zij zich hadden bekeerd tot het Christendom en dat zij om religieuze redenen in Iran gevaar liepen. De rechtbank constateerde dat de Staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van de eisers over hun bekering niet geloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet had doorgevraagd op cruciale punten en dat de deskundige verklaringen van een kerkelijke autoriteit niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraken en de deskundigenrapporten in acht genomen moesten worden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op € 1.575,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer religieuze motieven een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.18297 en NL20.18299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Eiser]en
[Eiseres], eisers, mede namens hun minderjarige kind [naam] ,
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).

ProcesverloopBij besluiten van 8 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.18298 en NL20.18300, plaatsgevonden op 30 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1986] respectievelijk [1985] . Eisers hebben eerder op 20 oktober 2017 aanvragen gedaan tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel. Deze aanvragen zijn door verweerder bij besluiten van 4 november 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 februari 2018 (NL.17.12147 en NL17.12149) de beroepen ongegrond verklaard.
2. Op 12 september 2019 hebben zij nieuwe aanvragen gedaan. Aan hun herhaalde asielaanvragen hebben eisers ten grondslag gelegd dat zij zich hebben afgewend van de Islam en dat zij zijn bekeerd tot het Christendom.
3. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • bekering tot het christendom;
  • te verwachten problemen in Iran als gevolg van de bekering tot het Christendom.
Verweerder heeft beide elementen niet geloofwaardig geacht. Hij concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder de huidige aanvragen van eisers eerder bij besluiten van 19 november 2019 heeft afgewezen als ongegrond. Het beroep van eisers tegen deze besluiten is bij uitspraak van deze rechtbank van 2 januari 2020 (NL19.28400 en NL19.28402) gegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluiten van 19 november 2019 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van die uitspraak.
5. De rechtbank vat de beroepsgronden van eisers – voor zover thans van belang – als volgt samen. Eisers hebben aangegeven dat zij in het begin uit sociale motieven naar de kerk gingen, maar dat zij daarna zodanig werden geraakt door het geloof dat zij zich verder in het geloof wilden verdiepen. Eiseres betwist dat sprake is van een tegenstrijdigheid in enerzijds haar kritiek op de islam en anderzijds haar verdediging daarvan. Hieruit volgt juist haar worsteling en als verweerder dit onvoldoende duidelijk vond, was het aan verweerder om hierop door te vragen. Voor haar was destijds de islam de enige godsdienst, maar zij had wel moeite met naleven van de voorschriften. Dit maakte nog niet dat zij afvallig werd. In Nederland zat zij eerst nog vast in de gedachten en patronen uit Iran en er was tijd voor nodig om daarmee te breken. Eisers stellen ook dat een echte moslim nooit zal zeggen dat hij christen is, omdat dit een grote zonde is. Dit heeft verweerder onvoldoende meegewogen. Verweerder heeft weliswaar gewezen op de leer van takiyya, dat je in noodsituaties je geloof mag verbergen, maar daarvan is bij eisers geen sprake. Eisers wijzen daarnaast op de twee brieven van [A] van 3 september 2019 en 5 december 2019 en de geloofwaardigheidsbeoordeling door de heer [A] , gedaan volgens de systematiek van Werkinstructie 2019/18 van 26 oktober 2020. Nu verweerder [A] in het besluit zelf heeft aangemerkt als deskundige, moeten zijn stukken ook worden meegewogen als deskundigenrapport. Eisers stellen ook dat verweerder geen goede integrale beoordeling heeft gemaakt. Verweerder heeft wel alle elementen getoetst, maar geen kenbare afweging gemaakt van hoe zwaar elk element meetelt en niet gemotiveerd hoe de verklaringen van eisers meewegen in het licht van de door hen overgelegde documenten.
6. De rechtbank stelt voorop dat eisers asielrelaas over hun verboden relatie en de problemen die zij daardoor in Iran hebben ondervonden in hun eerste asielprocedure niet geloofwaardig is geacht. De juistheid van die beoordeling staat in rechte vast. Dit mocht verweerder bij de beoordeling van de huidige asielaanvraag meewegen. Verweerder hoefde eisers daarom niet te volgen in hun verklaringen dat zij zichzelf juist vanwege hun eigen verboden relatie identificeerden met het bijbelverhaal van de overspelige vrouw. Daarom kon verweerder concluderen dat eisers niet inzichtelijk hebben kunnen maken dat juist dit verhaal hun bekering een feit maakte.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte heeft tegengeworpen dat niet is gebleken dat eiseres bij het bezoeken van de kerk en de start met bijbelstudie religieuze motieven had. De rechtbank wijst op pagina 9 en 10 van het gehoor van eiseres van 13 november 2019 waar zij het niet alleen heeft over de sfeer in de kerk, maar ook over de aanwezigheid van God en over de goddelijke kracht van de woorden die zij daar hoorde. Voorts zegt eiseres op pagina 6 van haar gehoor:
“Ik werd steeds nieuwsgieriger en stelde vragen aan de voorganger in de kerk. […] Hij gaf me een bijbel. Hij zei: je vindt antwoorden op je vragen in dit boek. Lees het maar. Ik begon de bijbel te lezen en me er in te verdiepen.”Anders dan verweerder heeft gesteld ter zitting, heeft verweerder niet concreet doorgevraagd tijdens het gehoor op welke vragen zij antwoord heeft gezocht in de Bijbel, zodat dit niet op deze wijze kon worden tegengeworpen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over haar innerlijke worsteling. Op pagina 6 van het nader gehoor heeft eiseres verklaard: “
Innerlijk was er een oorlog in mij gaande. Ik was er van overtuigd dat dit de weg was. Aan de andere kant was ik nog zo bang van de God van de islam dat ik niet durfde te zeggen: ik ga weg, ik wil jou niet. Ik was doodsbang, het was strafbaar. Ik wilde enerzijds christen zijn, anderzijds was ik bang voor de god van de islam.” De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat eiseres hier tegenstrijdig heeft verklaard, nu een worsteling en innerlijke strijd, per definitie tegenstrijdige gevoelens meebrengt. Over die gevoelens heeft eiseres verklaard. Voor zover verweerder haar heeft tegengeworpen dat de verklaring dat ‘het’ strafbaar is, ongerijmd was omdat eiseres spreekt over een periode waarin ze al in Nederland was, waar christen-zijn niet strafbaar is, overweegt de rechtbank dat deze stelling evenmin opgaat. Nu het verblijf van eiseres in Nederland niet bestendig was en gelet op haar Iraanse achtergrond, is de veronderstelling dat eiseres relateerde aan de Nederlandse situatie zonder nadere motivering niet gerechtvaardigd. Voor zover eiseres heeft bedoeld te verwijzen naar de Iraanse situatie is haar verklaring dat het in Iran strafbaar is om zich te bekeren en dat zij daarom bang is, niet ongerijmd. Voor zover verweerder vond dat eiseres onvoldoende concreet heeft verklaard op dit punt, lag het op de weg van verweerder om hierover door te vragen, wat niet is gebeurd.
9. Verweerder heeft voorts geen of weinig waarde gehecht aan het gegeven dat eisers het christelijk geloof openlijk belijden. In dit verband heeft verweerder gesteld dat eisers een beroep op de zogenaamde leer van takiyya kunnen doen, omdat een moslim volgens deze leer in gevallen van nood mag ontkennen dat hij moslim is. De rechtbank volgt eisers in hun stelling dat verweerder voorbij is gegaan aan hun stelling dat dit ziet op situaties waarin geloof mag worden ontkend als iemand bang is gedood of verwond te worden vanwege het geloof. Dat is hier niet het geval. Bovendien is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat eisers niet alleen de islam ontkennen, maar dat zij het christendom openlijk belijden.
10. Gezien de discussie tussen partijen zijn in deze zaak voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering met name van belang de eigen verklaringen van eisers en de verklaringen van [A] , over hun activiteiten binnen de kerk en over de geloofwaardigheid van hun bekering. Het ligt daarbij op de weg van verweerder om inzichtelijk te maken welke betekenis wordt toegekend aan de verklaringen van de kerkelijke instanties over eisers activiteiten. Verweerder heeft hierover weinig meer gezegd dan dat die er niet aan afdoen dat het aan eisers is om hun bekering aannemelijk te maken en dat het zwaartepunt ligt op de persoonlijke motieven en het proces van bekering. Ook stelt verweerder dat het aan hem is om de geloofwaardigheid van het relaas te beoordelen aan de hand van het gehele dossier. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
Verweerder heeft op pagina 9 van het bestreden besluit gesteld: “
dat de heer [A] voorganger van een kerk is betekent inderdaad dat hij deskundige genoemd mag worden in het herkennen van de oprechtheid van een bekering.”Anders dan verweerder ter zitting zonder nadere toelichting stelde, kan verweerder aan dit standpunt worden gehouden. Nu de heer [A] op 26 oktober 2020 naar eigen zeggen een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft gedaan, kan verweerder niet volstaan met de ongemotiveerde stelling dat daar geen doorslaggevende betekenis aan kan worden gehecht. Voorts heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij in dit verband de twee brieven van de heer [A] van 3 september 2019 en 5 december 2019 heeft meegewogen.
10.2.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van [A] , in het licht van zijn door verweerder erkende deskundigheid, tegenover eisers eigen verklaringen onvoldoende gewicht in de schaal leggen om de gestelde bekering van eisers geloofwaardig te achten. De beroepsgrond slaagt.
11. Gelet op wat hierboven is geoordeeld, kleven aan de bestreden besluiten meerdere motiveringsgebreken. Daarom is het beroep gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet vanwege de aard van de geconstateerde gebreken geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Verweerder moet zich in de nieuw te nemen besluiten opnieuw uitlaten over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers over de gestelde bekering, in het licht bezien van de overgelegde documenten. Verweerder dient daarbij het laatste stuk van [A] van 26 oktober 2020 te betrekken. De rechtbank wijst er in het kader van de finale geschillenbeslechting ook nog op dat eisers tijdens de zitting hebben gewezen op Werkinstructie 2019/18, waarin is geregeld dat in elke zaak waarin een bekeringsmotief speelt, de bekeringscoördinator geraadpleegd dient te worden, voordat het besluit wordt genomen.
13. De rechtbank stelt verweerder voor het nemen van nieuwe besluiten een termijn van zes weken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de zaken niet aan als samenhangende zaken, omdat namens eisers aparte beroepsgronden zijn ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.