ECLI:NL:RBDHA:2020:15225
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening bij feitelijke overdracht
Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, die gezamenlijk als vreemdelingen in deze zaak optraden, hadden bezwaar gemaakt tegen hun voorgenomen overdracht naar Duitsland. De Dienst Terugkeer en Vertrek had hen op 10 september 2020 geïnformeerd over de geplande overdracht, maar op 17 september 2020 werd deze overdracht geannuleerd. Verzoekers trokken hun verzoek om voorlopige voorziening in en vroegen de voorzieningenrechter om verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een proceskostenveroordeling alleen mogelijk is als de indiener van het verzoek om voorlopige voorziening geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen. In dit geval stelde de voorzieningenrechter vast dat de annulering van de overdracht niet het gevolg was van het verzoek om voorlopige voorziening, maar van de herhaalde asielaanvragen die door verzoekers waren ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkoming, omdat de redenen voor de annulering niet voortkwamen uit de argumenten die verzoekers in hun verzoekschrift hadden aangevoerd.
Daarom werd het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en werd openbaar uitgesproken op 5 november 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.