ECLI:NL:RBDHA:2020:15214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
NL20.12489 en NL20.12491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers NL20.12489 en NL20.12491. Verzoekers, bestaande uit een moeder en haar drie minderjarige kinderen, hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun asielaanvraag. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waren door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eerder afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 11 december 2020, waar verzoekers bijgestaan werden door hun gemachtigde mr. L.J. Meijering en een tolk, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De rechtbank heeft in een andere uitspraak op dezelfde dag, in de zaken NL20.12488 en NL20.12490, al een beslissing genomen op de beroepen van verzoekers. Gezien deze uitspraak was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen.

Desondanks heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op € 525,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij samenhangende zaken als één zaak worden beschouwd. Aangezien verzoekers een toevoeging hebben gekregen, moet de proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener worden betaald. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.12489 en NL20.12491

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[verzoekster] ,mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3], verzoekster, en
[verzoeker] ,verzoeker, tezamen te noemen: verzoekers
V-nummers: [V-nummer 1] ; [V-nummer 2] ; [V-nummer 3] , [V-nummer 4] en [V-nummer 5]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.12488 en NL20.12490, plaatsgevonden op 11 december 2020. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoekers stellen van Iraakse nationaliteit te zijn.
Bij uitspraak van vandaag, in zaaknummers NL20.12488 en NL20.12490, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op de beroepen. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om die reden af.
Gelet op de uitkomst van de bodemzaak veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder wel in de door verzoekers gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor de vaststelling van de proceskostenveroordeling
worden op grond van dit artikel samenhangende zaken beschouwd als één zaak. De kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een
wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.