ECLI:NL:RBDHA:2020:15212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/3532 en 20/3533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ambtshalve beoordeling toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet na gebrek aan benodigde stukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, waarin de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) werd afgewezen. Eiser had verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de bezwaarfase niet alle benodigde stukken heeft overgelegd, waardoor de Staatssecretaris geen medisch advies kon aanvragen bij het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser betwistte dat er informatie ontbrak en voerde aan dat zijn voormalige gemachtigde niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende stukken. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgronden van eiser niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat deze betrekking hadden op de fase voorafgaand aan het primaire besluit.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiser, aangezien er geen twijfel bestond dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de beslissing in de hoofdzaak geen grond meer bood voor het treffen van een dergelijke voorziening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Locatie Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/3532 en 20/3533
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 30 december 2020 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser/verzoeker (eiser) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank en de voorzieningenrechter (de rechtbank) verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht, zowel in de beroepszaak als in de zaak betreffende het verzoek om een voorlopige voorziening.
2. Verweerder heeft eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw omdat eiser niet alle benodigde stukken bij verweerder heeft ingeleverd. Daardoor kon verweerder geen medisch advies aanvragen bij het Bureau Medische Advisering (BMA).
3. Eiser betwist dat er informatie ontbreekt. Eiser heeft namelijk in zijn asielprocedure bij de zienswijze van 8 maart 2019 al een brief van zijn psycholoog Blijderveen van 21 februari 2019 overgelegd. Eiser heeft verweerder hier in de bezwaarfase op gewezen en heeft de brief nogmaals overgelegd.
Eiser voert subsidiair aan dat hem niet kan worden verweten dat zijn voormalige gemachtigde niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder bij brief van 1 november 2019 aan eiser om de benodigde stukken in te leveren. Verweerder had dan ook in alle redelijkheid moeten overgaan tot ambtshalve beoordeling van de aanvraag.
4. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Wat eiser heeft aangevoerd, ziet namelijk op de fase voorafgaande aan het primaire besluit. De rechtbank toetst echter het bestreden besluit. Verweerder heeft eiser in de bezwaarfase - bij brief van 29 januari 2020 - in kennis gesteld van zijn voornemen om een nieuw advies aan te vragen bij het BMA. Verweerder heeft eiser daarbij verzocht om een ondertekende ‘toestemmingsverklaring medische gegevens’ en om recente medische gegevens van zijn psycholoog. Bij brief van 2 maart 2020 heeft de gemachtigde van eiser aan verweerder laten weten dat hij de gevraagde stukken niet kon overleggen omdat hij geen contact heeft kunnen krijgen met eiser. Nu eiser de benodigde stukken in de bezwaarfase niet heeft overgelegd, kon verweerder geen advies vragen aan het BMA. Daarom heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw terecht afgewezen.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen.
6. Verweerder mag onder meer afzien van horen, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden [1] . De rechtbank oordeelt dat aan deze maatstaf is voldaan omdat eiser in de bezwaarfase niet de in rechtsoverweging 4 genoemde stukken heeft ingeleverd. Dat was al voldoende om tot afwijzing van de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw te komen. Het horen van eiser kon hier geen verandering in brengen. Daarom mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank van het horen van eiser afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).