ECLI:NL:RBDHA:2020:15132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
NL20.19622 en NL20.19608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod van een Albanese vreemdeling die illegaal naar Engeland wilde reizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan een Albanese vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 11 november 2020 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen, alsook een maatregel van bewaring. Eiser had tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij op voorgeschreven wijze het Schengengebied was binnengekomen en dat er geen risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser met de intentie naar Engeland te reizen, illegaal het Schengengebied was binnengekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de zogenoemde vrije termijn, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft de gronden van verweerder, die stelde dat eiser gebruik had gemaakt van valse documenten en dat er een risico op onttrekking bestond, als terecht beoordeeld. Eiser had ook geen humanitaire redenen aangevoerd die de rechtbank zouden kunnen overtuigen om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.19622 en NL20.19608
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 november 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1992] .
Over bestreden besluit 1 (NL20.19622)
2. In het terugkeerbesluit, dat tevens een inreisverbod van twee jaar omvat, heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert aan dat de zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat hij op voorgeschreven wijze het Schengengebied in is gereisd. Eiser heeft verklaard dat hij samen met zijn verloofde het Schengengebied op 3 oktober 2020 in is gereisd via Slovenië en dat hij heeft aangegeven dat hij visumvrij is, omdat hij samen met zijn verloofde voor een week naar Italië zou reizen om familie te bezoeken en daarna weer terug zou reizen naar Albanië. Ook de overige zware en lichte gronden zijn ten onrechte aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd. Dat eiser namelijk wilde uitreizen naar Groot-Brittannië met de vervalste identiteitskaart van Italië, maakt niet dat hij nog steeds op uitreis stond en dus uit Nederland wilde vertrekken. Er kan dan ook geen sprake zijn van risico op onttrekking dan wel dat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal gaan ontwijken of belemmeren. Eiser had dan ook geen vertrektermijn onthouden mogen worden en eveneens had geen inreisverbod opgelegd mogen worden.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit en inreisverbod heeft verklaard dat zijn uiteindelijke doel was om een nieuw leven op te bouwen in Engeland. Om die reden heeft hij ook een vervalste Italiaanse identiteitskaart gekocht, omdat het moeilijk is om met een Albanees paspoort een visum voor Engeland te krijgen.
5. De rechtbank overweegt dat Staatsburgers van Albanië die houder zijn van een biometrisch paspoort, sinds de inwerkingtreding op 15 december 2010 van Verordening (EU) nr. 1091/2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 (PB 2010, L 329) vrijgesteld zijn van de visumplicht. Eiser is in het bezit van een dergelijk paspoort. Op grond hiervan mag hij ingevolge artikel 12 van de Vw en artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, gedurende drie maanden rechtmatig in Nederland verblijven (de zogenoemde vrije termijn). Voor een doorreis naar Engeland dient eiser in het bezit te zijn van een visum, omdat ingevolge overweging 42 van de considerans van de Verordening (EU) 2016/399 (PB 2016, L 77, hierna: de Schengengrenscode), de visumvrijstelling voor Albanezen niet geldt voor Engeland.
6. Op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder mocht aannemen dat eiser het Schengengebied is ingereisd met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar Engeland, zodat de zogenoemde vrije termijn voor eiser nooit is aangevangen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 20183. Eiser heeft aldus niet voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang bezien met bijlage I, van de Schengengrenscode neergelegde voorwaarden. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vw nooit is aangevangen, omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen bij grensoverschrijding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser ten tijde van de oplegging van het terugkeerbesluit en inreisverbod niet rechtmatig in Nederland was en verweerder daarom de grond 3a aan het terugkeerbesluit ten grondslag heeft mogen leggen.
8. Ten aanzien van de zware grond 3g overweegt de rechtbank als volgt. In het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit en het inreisverbod wordt eiser gevraagd of het klopt dat hij in Amsterdam is aangehouden toen hij wilde uitreizen naar Londen, toen hij de Italiaanse identiteitskaart aanbood aan de grenswachters. Eiser antwoordt hierop bevestigend. Het ging hier om een vervalste Italiaanse identiteitskaart. Hiermee is voldoende duidelijk geworden dat eiser in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten. Verweerder mocht deze grond dan ook aan eiser tegenwerpen.
9. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de lichte grond onder 4c niet inhoudelijk heeft betwist. Gelet op de voorgaande gronden en omstandigheden blijkt voldoende dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en was verweerder niet verplicht eiser een termijn voor vrijwillig vertrek aan te bieden. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Verder voert eiser subsidiair aan dat verweerder af had moeten zien van het opleggen van een inreisverbod vanwege humanitaire redenen. Eiser en zijn verloofde hebben een zwaar leven in Albanië, omdat er bijna geen werk is en wilden alleen naar Groot-Brittannië om een beter bestaan op te bouwen en zo zijn ouders te onderhouden in Albanië. Bovendien is eiser nooit eerder in aanraking geweest met justitie en heeft hij nooit eerder geprobeerd Nederland illegaal in te reizen. Eiser is al voldoende gestraft met het strafrechtelijk vonnis en wordt met het inreisverbod van twee jaar nu dubbel gestraft.
11. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid.
12. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. De kern hiervoor is dat eiser Nederland is ingereisd met oneigenlijke bedoelingen, te weten om illegaal naar Engeland door te reizen. Het beroep op humanitaire redenen om van het verbod af te zien als bedoeld in lid acht van artikel 66a Vw heeft verweerder niet tot een andere overweging hoeven brengen. Dat eiser een zwaar leven heeft in Albanië en dat hij niet eerder in aanraking is geweest met justitie zijn geen redenen die maken dat verweerder geen inreisverbod op zou moeten leggen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser onder deze omstandigheden het bestreden inreisverbod heeft mogen opleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2 (NL20.19608)
13. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment
voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
14. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
15. Voor zover eiser heeft beoogd om ook de maatregel van bewaring aan te vechten op dezelfde gronden als die gericht tegen het terugkeerbesluit, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot het beroep tegen het terugkeerbesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser voert aan dat uit het proces-verbaal van gehoor van 11 november 2020 blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij wil terugkeren naar Albanië, dat zijn ouders daar wonen en dat hij voor ze moet zorgen. Ook heeft eiser een goed Albanees paspoort en heeft hij voldoende middelen van bestaan om een ticket te kopen, namelijk 1445 euro. Eiser heeft dit aangegeven voor de inbewaringstelling en er is dan ook geen sprake van onttrekkingsgevaar dan wel het ontwijken of belemmeren van de uitzettingsprocedure.
17. Op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw, blijft bewaring van een vreemdeling achterwege indien en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
18. Voor zover eiser een beroep doet op artikel 59, derde lid, van de Vw, overweegt de rechtbank dat uit de tekst van het artikel noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling valt af te leiden dat de enkele verklaring van een vreemdeling dat hij Nederland wil verlaten ertoe leidt dat de bewaring achterwege moet worden gelaten of beëindigd, indien die verklaring niet voor waar kan worden aanvaard. Uit de uitspraak van de ABRvS van 24 juli 20094 volgt verder dat bij de beantwoording van de vraag of de verklaring van de vreemdeling dat hij Nederland wil verlaten voor waar kan worden aanvaard, van belang is of de vreemdeling deze verklaring heeft geconcretiseerd en of verweerder feiten of omstandigheden heeft gesteld die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van deze verklaring.
19. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken volgt dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling te kennen heeft gegeven dat hij zelfstandig naar Albanië wil vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierin geen aanleiding hoeven zien om de bewaring achterwege te laten. De reden hiervoor is dat verweerder niet het risico hoefde te nemen dat eiser bij een vertrek op eigen gelegenheid alsnog een poging zou doen om Engeland illegaal in te reizen. Op grond hiervan mocht verweerder zonder meer een onttrekkingsgevaar aannemen. Verweerder is in de maatregel voldoende ingegaan op alle relevante feiten en omstandigheden. Verweerder heeft ook gemotiveerd dat eiser het geld, dat hij nog heeft, geleend heeft, en dat dus niet aannemelijk is dat hij dat zal gebruiken voor een terugkeer naar Albanië. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Er doet zich dan
ook geen situatie voor als bedoeld in artikel 59, derde lid, van de Vw. Gelet hierop en de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden en motivering, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
20. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Op 23 oktober 2020 is de zogenaamde M122 al uitgereikt aan eiser en was verweerder al bekend met het feit wanneer eiser strafrechtelijk in vrijheid zou worden gesteld. Uit het dossier blijkt niet waarom niet al op de einddatum van zijn strafdetentie een vlucht is geboekt. Eiser heeft nu nog vijf dagen onnodig in vreemdelingenbewaring moeten verblijven. De belangenafweging moet in zijn voordeel uitvallen.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan eisers uitzetting heeft gewerkt. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat niet alle uitzettingshandelingen al gedaan kunnen worden tijdens de strafrechtelijke detentie. De rechtbank ziet niet in dat het niet voldoende voortvarend zou zijn dat verweerder binnen vijf dagen een vlucht voor eiser heeft geboekt. De rechtbank komt aan een belangenafweging dan ook niet toe. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen
22. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.