ECLI:NL:RBDHA:2020:15106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
NL20.19889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.N. van der Ham, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 december 2020, waar ook een tolk aanwezig was, heeft eiseres betoogd dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres verwees naar verschillende rapporten, waaronder het AIDA-rapport en rapporten van DRC en SRC, waaruit zou blijken dat Dublinterugkeerders in Italië vaak geen toegang krijgen tot de asielprocedure en geen opvang ontvangen. De rechtbank overwoog echter dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, zoals ook bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat in haar specifieke geval het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet zou moeten gelden. Eiseres had geen gedetailleerde onderbouwing van haar persoonlijke ervaringen en kon niet aantonen dat zij daadwerkelijk geen mogelijkheid had om te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19889
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] eiseres V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.19890, plaatsgevonden op 1 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Abdullahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiseres voert aan dat verweerder in haar geval ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit het AIDA-rapport update 2019 van 27 mei 2020 en het rapport van DRC en SRC van december 2018 en januari 2020 komt het beeld naar voren dat veel Dublinterugkeerders bij aankomst in Italië niet opnieuw toegang kregen tot de asielprocedure en ook geen opvang kregen. Weliswaar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ten aanzien van deze rapporten geoordeeld dat die in zijn algemeenheid niet kunnen leiden tot het oordeel dat ten aanzien
van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar uit het persoonlijk relaas van eiseres blijkt voldoende waarom dit in haar geval anders is. Na haar eerste asielverzoek, heeft ze bij terugkeer na een Dublinclaim niet meer de gelegenheid voor een asielverzoek gekregen en is ze door de Italiaanse overheid aan haar lot overgelaten. Eiseres voert verder aan dat zij met haar verklaringen over haar eigen ervaringen aannemelijk heeft gemaakt dat niet meer van het algemene uitgangspunt kan worden uitgegaan dat kan worden geklaagd bij de desbetreffende (hogere) autoriteiten. Het kan haar niet worden tegengeworpen dat ze dit niet kan onderbouwen met documenten, omdat het kenmerk van een onwelwillende overheid juist is dat bewijsstukken of documenten die de onwelwillendheid kunnen aantonen, niet worden verstrekt. Verweerder erkent dat met concrete verklaringen en/of objectieve informatie aannemelijk kan worden gemaakt dat klagen uiterst moeilijk of zinloos is, maar heeft niet gemotiveerd waarom de concrete verklaringen van eiseres niet volstaan.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 15 oktober 2020. Zoals eiseres zelf ook heeft gemeld in de beroepsgronden, heeft de ABRvS de door eiseres aangehaalde rapporten van AIDA van mei 2020 en van DRC en SRC van 2018 betrokken in verschillende uitspraken en geoordeeld dat deze niet leiden tot het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Italië1. Ook het rapport van DRC en SRC uit 2020 laat geen wezenlijk ander beeld zien. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat in haar geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië.
4. Anders dan eiseres aanvoert, ziet de rechtbank in het persoonlijk relaas van eiseres niet voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat dit in haar geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres geeft aan dat zij bij terugkeer naar Italië na overdracht vanuit Frankrijk niet de mogelijkheid heeft gekregen om een asielaanvraag in te dienen en dat ze elke keer werd weggestuurd. Ook zegt ze dat ze geen opvang heeft ontvangen. Eiseres heeft dit echter niet nader onderbouwd met stukken of op andere wijze. Ze geeft aan dat ze van de politie een papier heeft ontvangen waarmee ze naar de immigratiedienst is geweest, maar dat dit vervolgens is gestolen. Ter zitting kon ze niet vertellen wat de inhoud van dit papier was en een bewijs van aangifte van de diefstal is er ook niet. Alleen de verklaringen van eiseres zijn niet voldoende om aan te nemen dat in haar geval artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden is geschonden. Bovendien mag van eiseres verwacht worden dat ze hierover klaagt bij de (hogere) autoriteiten dan wel uiteindelijk bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Eiseres voert aan dat ze geklaagd heeft bij de politie en dat zij daar is weggestuurd. Ook zou ze zijn weggestuurd bij de immigratiedienst. De rechtbank volgt verweerder dat deze verklaringen niet voldoende zijn om aannemelijk te maken dat eiseres tevergeefs heeft geklaagd. De verklaringen zijn niet gedetailleerd en niet op zichzelf overtuigend. Van eiseres mag verwacht worden dat ze haar verklaringen meer onderbouwt. Bovendien heeft eiseres ook niet verklaard of aannemelijk gemaakt dat zij ook heeft geprobeerd te klagen bij de hogere autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van
1. Zie hiervoor de uitspraken van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449 en 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1085.
eiseres niet volstaan om aan te nemen dat in haar geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of om aan te nemen dat klagen voor haar uiterst moeilijk of zinloos is.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.