ECLI:NL:RBDHA:2020:15094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/8690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overdracht aan Duitse autoriteiten en vrees voor besmetting met COVID-19

Op 27 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse asielzoeker, die zich verzet tegen zijn voorgenomen overdracht aan de Duitse autoriteiten. De verzoeker had op 23 november 2020 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij vreesde voor besmetting met het coronavirus tijdens het transport. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker vaststaat. Verzoeker had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden van verzoeker, waaronder de vrees voor besmetting, niet voldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. K.S. Smits, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8690
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2020 in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1999] , van Nigeriaanse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 23 november 2020 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek aan verzoeker medegedeeld dat hij voornemens is hem op 1 december 2020 over te dragen aan de Duitse autoriteiten.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Verweerder is voornemens verzoeker op 1 december 2020 over te dragen aan de Duitse autoriteiten.
2. Verzoeker heeft op 24 juni 2020 in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 23 juli 2020 is deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan. Het tegen dat besluit ingediende beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 29 september 2020 ongegrond verklaard en de gevraagde voorlopige voorziening is diezelfde dag afgewezen [1] . Het door verzoeker tegen ditzelfde besluit ingediende beroep van 12 november 2020 [2] is op 25 november 2020 ingetrokken. Nu er geen rechtsmiddelen zijn ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 september 2020 is het besluit van 23 juli 2020 in rechte komen vast te staan en staat daarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de inhoudelijke behandeling van verzoekers asielaanvraag eveneens vast.
3. Verzoeker is op 10 november 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 november 2020 ongegrond verklaard. [3]
4. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft daarvoor een verklaring over zijn inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen.
5. Verzoeker voert aan dat hij bij het beroep tegen de inbewaringstelling heeft verzocht om een lichter middel. Een vriend van hem heeft een mail gestuurd, waaruit blijkt dat verzoeker bij hem kan verblijven. Verzoeker is van mening dat hij niet alleen tijdelijk bij die vriend kan wonen, maar dat hij alsnog rechtmatig verblijf in Nederland via die vriend kan krijgen. Als de rechtbank pas na de uitzetting uitspraak zal doen in de bewaringszaak, zal verzoeker vanuit Duitsland moeten proberen terug te reizen naar Nederland, wat vanwege de lockdown in Duitsland niet mogelijk zal zijn.
6. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat deze rechtbank en zittingsplaats op 25 november 2020 uitspraak heeft gedaan in de zaak over verzoekers inbewaringstelling en dat dit beroep ongegrond is verklaard. De gronden die betrekking hebben op het lichter middel kunnen om die reden al niet meer slagen.
7. Voor zover verzoeker van mening is dat hem regulier verblijfsrecht vanwege een relatie moet worden toegekend, dient hij een daartoe geëigende aanvraag in te dienen bij verweerder. Dit valt buiten de beoordeling van deze procedure.
8. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat overdracht per bus een groot risico met zich brengt om besmet te raken met het coronavirus. Hem op het hoogtepunt van de pandemie overdragen, waarbij in een bus onvoldoende afstand kan worden bewaard en met meerdere personen gedurende een dag in een kleine ruimte wordt verbleven, verhoogt het risico op besmetting aanzienlijk en brengt verzoekers gezondheid in gevaar. Overdracht is onder deze omstandigheden in strijd met de artikelen 8 juncto 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser beroept zich in dit kader op het arrest Hurtado tegen Zwitserland. [4]
9. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze grond niet slaagt. Verweerder heeft in zijn reacties van 25 en 26 november 2020 het standpunt ingenomen dat bij het vervoer van ingesloten vreemdelingen door de DV&O alle nodige voorzieningen in acht worden genomen om verspreiding van het COVID-19 virus te voorkomen en heeft daartoe verwezen naar de site van de DJI. [5] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat het vervoer naar Duitsland met een busje van DV&O geen (onverantwoord) risico op besmetting met het virus meebrengt. Van schending van artikel 8 juncto artikel 3 van het EVRM is, nog daargelaten dat dit niet nader is geconcretiseerd, niet gebleken. Het beroep op het arrest Hurtado tegen Zwitserland slaagt evenmin, nu dat een heel andere casus betrof en de schending van artikel 3 van het EVRM werd aangenomen, omdat appellant een dokter was onthouden. Daarvan is in het geval van verzoeker geen sprake. Ook deze gronden slagen daarom niet.
10. Concluderend komt de voorzieningenrechter dan ook tot het oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
11. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier, op 27 november 2020.
De voorzieningenrechter is verhinderd dit
proces-verbaal te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL20.14500 en NL20.14501
2.Zaaknummer NL20.19674
3.Zaaknummer NL20.19616
4.EHRM, 28 januari 1994, ECLI:CE:ECHR:1994:0128JUD001754990
5.https://www.dji.nl/over-dji/coronavirus/index.aspx