ECLI:NL:RBDHA:2020:15021
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en dwangsom
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-tijdige beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, heeft beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door A. Schut, omdat er niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, waardoor beroep kan worden ingesteld. Eiser en zijn echtgenote hebben gelijktijdig hun asielaanvragen ingediend. In een eerdere uitspraak van 3 juli 2020 is het beroep van de echtgenote gegrond verklaard, waarbij een dwangsom van € 1.442,- is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er sprake is van samenhang tussen de aanvragen van eiser en zijn echtgenote, waardoor er in feite één aanvraag is. Dit betekent dat er maar één keer een dwangsom kan worden toegekend.
De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de wettelijke dwangsom al is vastgesteld in de eerdere uitspraak en dat er geen grond is om een nieuwe dwangsom op te leggen. Hierdoor komt het procesbelang van eiser te vervallen, en verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier, en is bekendgemaakt op 15 oktober 2020.