Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Djiboutiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1979] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grond1 vermeld dat eiser:
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle bewaringsgronden betwist. Bij de beoordeling betrekt de rechtbank in ieder geval de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020 (hierna: de overzichtsuitspraak).3
4. Over de zware grond onder 3h voert eiser aan dat de vereiste nadere toelichting van het risico op onderduiken ontbreekt.
5. In de overzichtsuitspraak heeft de ABRvS overwogen dat verweerder bij de zware grond onder 3h niet alleen de feitelijke juistheid moet toelichten in de maatregel, maar ook moet motiveren waarom op basis van deze grond een risico op onderduiken bestaat.4 In de maatregel staat over deze grond vermeld dat het verblijfsrecht van eiser per 15 december 2018 is ingetrokken en dat aan hem een zwaar inreisverbod van 10 jaar is opgelegd. Verder is vermeld dat niet is gebleken dat eiser aan zijn vertrekplicht heeft voldaan en dat hij geen waarde hecht aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen nadere toelichting waarom op basis van deze grond een risico op onderduiken bestaat. Verweerder kan de zware grond onder 3h dus niet aan eiser tegenwerpen.
6. Eiser voert verder aan dat de lichte gronden onder 4c en 4e feitelijk onjuist zijn en dat ten onrechte het risico op onderduiken niet is gemotiveerd.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overzichtsuitspraak blijkt dat verweerder alle lichte gronden feitelijk moet motiveren en moet toelichten waarom basis van deze gronden een risico op onderduiken bestaat. Deze motivering moet betrekking hebben op de persoon van de vreemdeling.5 Als de vreemdeling in het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft bestreden dat een bepaalde zware of lichte grond op hem van toepassing is of relevant is voor het bepalen van het risico op onttrekking aan het toezicht, dan moet verweerder in de maatregel aanvullend motiveren waarom deze betwisting niet tot een ander oordeel leidt.6
8. Over de lichte grond onder 4c staat in de maatregel vermeld dat eiser geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en zich daarmee aan het toezicht onttrekt. Verder is het volgens verweerder aannemelijk dat eiser de voorbereidingen van zijn vertrek ontwijkt of belemmert. Eiser heeft echter in het gehoor voor de inbewaringstelling verklaard dat hij staat ingeschreven op de [adres] in [plaats 1] bij [stichting] , maar dat hij in [plaats 2] woont. Eiser wil niet zeggen waar hij precies woont, maar het zou ergens bij het ziekenhuis zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van de lichte grond onder 4c niet toegespitst op eiser, omdat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op zijn verklaringen tijdens het gehoor. De lichte grond onder 4c komt dan ook te vervallen.
9. Over de lichte grond onder 4e staat in de maatregel vermeld dat eiser verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Nu eiser gedrag laat zien dat in strijd is met
4 Zie de rechtsoverwegingen 15.2 en 15.2.1.
5 Zie de rechtsoverwegingen 16 en 16.1.
6 Zie rechtsoverweging 22.
de Nederlandse wetgeving en de Nederlandse rechtsregels en verplichtingen niet naleeft, valt volgens verweerder niet in te zien waarom hij wel zal meewerken aan zijn vertrekprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is dit ook geen specifieke toelichting waaruit blijkt waarom deze grond tot het oordeel leidt dat een risico op onderduiken bestaat. Uit de maatregel blijkt namelijk niet om welk misdrijf het zou gaan en waarom dit gerelateerd is aan de terugkeer of uitzetting van eiser.7 De lichte grond onder 4e vervalt daarom ook.
10. De slotsom is dat alle bewaringsgronden die aan maatregel ten grondslag liggen, vervallen en er dus geen gronden meer zijn om de maatregel te dragen. De beroepsgrond slaagt.
11. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 november 2020.
12. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 105,- (verblijf politiecel) en 7 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 980,-.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.