ECLI:NL:RBDHA:2020:14985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.19911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag op basis van verblijfsvergunning in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had op 16 april 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 16 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat Italië aan eiser internationale bescherming had verleend en hij een verblijfsvergunning had gekregen die geldig was tot 30 maart 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij in Italië geen asiel had aangevraagd en dat de verblijfsvergunning die aan hem zou zijn verleend, waarschijnlijk vals was. Tijdens de zitting op 14 december 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld samen met een andere procedure.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag afgaan op de informatie van de Italiaanse autoriteiten, mits deze informatie actueel en relevant is. De rechtbank concludeert dat de informatie van Italië voldoende duidelijkheid biedt over de verblijfsrechtelijke positie van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet overeenkomstig de verdragsbeginselen in Italië zal worden behandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan terugkeren naar Italië, omdat hij daar werd bedreigd en gedwongen werd een crimineel leven te leiden, maar deze stelling is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19912, plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Idemudia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1996 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 16 april 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard, omdat Italië bij brief van 12 juni 2019 heeft laten weten aan eiser internationale bescherming verleend te hebben. Aan eiser is een verblijfsvergunning verleend die geldig is tot en met 30 maart 2023.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij door Italië in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Eiser wijst erop dat hij in Italië geen asiel heeft gevraagd, zijn gegevens niet voorkomen in Eurodac en dat het document waarvan de Italiaanse autoriteiten stellen dat het de verblijfsvergunning van eiser is, waarschijnlijk het (valse) document is waarmee hij Italië is ingereisd. Eiser overlegt een foto van zijn paspoort, dat is achtergebleven in Nigeria, waaruit blijkt dat hij [eiser] en niet [A] is aan wie internationale bescherming is verleend. Verweerder had dan ook uitvoering moeten geven aan zijn vergewisplicht door de Italiaanse autoriteiten om een nadere reactie te vragen en het Italiaanse document op echtheid te onderzoeken. Voorts voert eiser aan dat hij niet kan terugkeren naar Italië, omdat hij daar werd bedreigd en gedwongen werd een crimineel leven te leiden. Hij had niet de mogelijkheid hulp bij de politie te vragen. Dit heeft hij van landgenoten in Italië begrepen. Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794), waaruit blijkt dat de algehele situatie en rechtsbescherming voor statushouders in Italië slechter is dan voor Italianen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
Ingevolge artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Wet indien, naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel mag afgaan op de informatie die door Italië is verstrekt. Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop beperkt is en uit de informatie duidelijk dient te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien de informatie onvoldoende recent is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. De rechtbank vindt hiervoor steun in vaste Afdelingsjurisprudentie, zoals de uitspraken van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3128), 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2441) en 31 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:290).
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de informatie van Italië voldoende duidelijkheid verschaft over de verblijfsrechtelijke positie van eiser bij terugkeer en dat deze informatie tevens voldoende actueel is. In de brief van 12 juni 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten expliciet te kennen gegeven dat zij aan eiser een verblijfsvergunning hebben verleend die geldig is tot en met 30 maart 2023. Het tijdsverloop sinds de datum van de brief is niet dermate lang dat op voorhand gezegd kan worden dat de informatie in de brief niet langer actueel is. Om die reden heeft verweerder niet ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de verblijfsrechtelijke positie van eiser bij terugkeer naar Italië.
6.3.
Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser in het aanmeldgehoor (op pagina 13 en 14) heeft verklaard dat zijn vingerafdrukken zijn afgenomen in Italië en dat hij daar asiel heeft gevraagd en heeft opgeschreven waarom hij Nigeria heeft verlaten om naar Italië te komen. Hoewel eiser dit in zijn correcties en aanvullingen op het gehoor corrigeert en stelt dat hij geen asiel heeft gevraagd in Italië, zijn vingerafdrukken niet zijn afgenomen en hij zijn relaas niet op papier heeft gezet maar dat hem enkel naar zijn naam is gevraagd en hij na één nacht te zijn vastgehouden, is vrijgelaten met de mededeling dat hij asiel moet vragen, is deze correctie niet voorzien van een toelichting voor het aanmerkelijke verschil in zijn verklaringen. Verweerder hoeft de wijziging daarom niet zonder meer te volgen, temeer nu uit het gehoor niet naar voren komt dat eiser de vragen niet heeft verstaan of begrepen of dat anderszins sprake is geweest van een misverstand. Bovendien voert eiser in zijn aanvullende beroepsgronden van 2 december 2020 aan dat hij op 8 april 2019 in Italië asiel heeft gevraagd, hetgeen door verweerder niet zou worden betwist. Dit valt niet te rijmen met zijn verklaringen dat hij geen asiel zou hebben gevraagd in Italië.
6.4.
Ten aanzien van eisers stelling dat er bij gebrek aan een Eurodac-resultaat sprake moet zijn van een misverstand is het, gezien zijn eigen verklaringen aangaande zijn inreis in Italië, aan eiser om dit bij de Italiaanse autoriteiten aan de orde te stellen teneinde opheldering te verkrijgen. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor namelijk naar voren gebracht, op pagina 13, dat bij inreis in Italië is geconstateerd dat de foto op het verblijfsdocument waarmee hij is ingereisd niet van hem was en dat dit document door de Italiaanse autoriteiten is ingenomen. Verweerder heeft zijn onderzoeksplicht dan ook voldoende nageleefd. Met de in beroep overgelegde kopie van een Nigeriaans paspoort heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat aan hem persoonlijk geen verblijfsvergunning is afgegeven door Italië, nu een kopie niet op echtheid kan worden onderzocht.
6.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat mag worden aangenomen dat eiser beschikt over een verblijfsvergunning in Italië. Dit betekent dat eiser een zodanige band heeft met Italië dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
6.6.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waarnaar de vreemdeling zal terugkeren zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag wordt weerlegd.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië niet overeenkomstig voornoemde verdragsbeginselen zal worden behandeld. De verklaring van eiser dat hij in Italië werd bedreigd en gedwongen werd om drugs te verkopen door (de vrienden van) zijn reisagent, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat eiser zich tot de autoriteiten van Italië heeft gewend voor bescherming. Dat eiser van landgenoten heeft gehoord dat de Italiaanse autoriteiten geen bescherming bieden, maakt nog niet dat het bij voorbaat zinloos is om hulp te vragen. Eiser heeft immers niet met stukken onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten geen hulp en bescherming bieden aan statushouders die problemen ondervinden. Uit de door eiser genoemde Afdelingsuitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794) volgt ook niet dat de situatie in Italië voor statushouders zo slecht is dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan, zie hiervoor rechtsoverweging 8.2.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.