ECLI:NL:RBDHA:2020:14959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.19428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en gebreken in het voortraject van de vreemdelingenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 november 2020, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 17 november 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft eiser aangevoerd dat er essentiële gebreken in het proces-verbaal van de staandehouding waren, die de rechtmatigheid van de inbewaringstelling in twijfel trokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad onduidelijkheden en gebreken waren in het proces-verbaal, zoals het ontbreken van tijdstip, plaats en datum van de ophouding, en dat eiser niet adequaat was geïnformeerd over zijn rechten. De rechtbank heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de gebreken in het voortraject zwaarder wogen dan de belangen van de verweerder. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard, met als gevolg dat de opheffing van de maatregel met terugwerkende kracht werd bevolen.

Daarnaast heeft de rechtbank eiser een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook de proceskosten van eiser vergoed. De totale schadevergoeding bedraagt € 1.060,- en de proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 november 2020 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19428
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat het ‘Model M105 Proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding/’een aantal essentiële gebreken bevat. Nu er fouten zijn gemaakt in het voortraject stelt eiser dat er een belangenafweging dient te worden gemaakt. De belangenafweging moet, gelet op de opeenstapeling aan gebreken in het
proces-verbaal, in het voordeel van eiser uitvallen. Dit maakt de inbewaringstelling onrechtmatig.
2. Verweerder erkent ter zitting dat het proces-verbaal op een aantal punten onduidelijk is, maar stelt dat het hierbij om kleine gebreken gaat en dat daarom het belang van verweerder zwaarder weegt. Daarbij acht verweerder van belang dat eiser al eerder een asielaanvraag in Nederland had ingediend en de behandeling van de procedure niet heeft afgewacht, maar geprobeerd heeft om illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. Ten aanzien van de gebreken in het proces-verbaal stelt de rechtbank het volgende vast. Het tijdstip, de plaats en de datum van de ophouding ontbreken. Daarnaast blijkt niet uit het proces-verbaal dat aan eiser is medegedeeld dat hij contact kon opnemen met de consulaire diensten en zijn familie. Ook is het onduidelijk of eiser is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand en de mogelijkheid om beroep in te stellen. Tot slot staat onder 4 vermeld dat eiser is gehoord in de Nederlandse taal die hij in voldoende mate zou beheersen, maar onder 7 staat dat hij niet is gehoord. Dit is onjuiste informatie, aangezien eiser helemaal geen Nederlands spreekt én het is tegenstrijdige informatie, omdat nu niet duidelijk is of eiser wel of niet is gehoord. Uit de gebreken in het proces-verbaal van de staandehouding en ophouding van eiser volgt dat er onrechtmatigheden in het voortraject hebben plaatsgevonden. Blijkens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)1 maken gebreken in het voortraject de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 20192 blijkt dat een opeenstapeling aan onrechtmatigheden voorafgaande aan de inbewaringstelling zwaar weegt. Als verweerder zwaarwegende belangen heeft, is er ruimte de maatregel van bewaring toch rechtmatig te achten. Weliswaar heeft verweerder ter zitting gemotiveerd aangegeven waarin zijn belang is gelegen, maar nu er zoveel onduidelijkheden en gebreken zijn in het voortraject en verweerder deze ook niet ter zitting heeft kunnen ophelderen, is de rechtbank van mening dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen nadere bespreking. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 november 2020.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 105,- (verblijf politiecel) en 8 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.060,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
1. Zie onder meer de uitspraak van 21 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2814), 14 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2171) en 14 oktober 2003 (200305887/1, JV 2003/540).
2 ECLI:NL:RVS:20191687
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 november 2020;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.060,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.