ECLI:NL:RBDHA:2020:14955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
NL20.15272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Kosovaarse eiser op grond van veilig land van herkomst en seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Kosovaarse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat Kosovo een veilig land van herkomst is. Eiser, geboren in 1978, heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid in Kosovo problemen heeft ondervonden en dat hij geen bescherming kan verwachten van de Kosovaarse autoriteiten. Tijdens de zitting op 9 december 2020 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde heeft de zaak vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid niet expliciet heeft beoordeeld, maar dat dit niet betekent dat eiser in zijn belangen is geschaad. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris Kosovo terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst, op basis van eerdere beoordelingen en rapporten die positieve ontwikkelingen voor de LHBTI-gemeenschap in Kosovo beschrijven. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat het vragen om bescherming bij de Kosovaarse autoriteiten gevaarlijk of zinloos zou zijn.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden is gedaan en dat er geen aanleiding is om de beslissing van de staatssecretaris te herzien. Eiser heeft geen concrete negatieve gevolgen aangetoond die zouden rechtvaardigen dat hij een langere vertrektermijn zou moeten krijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

ProcesverloopBij besluit van 4 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder eiser een vertrektermijn onthouden, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en het door de Franse autoriteiten opgelegde inreisverbod, geldig van 26 november 2019 tot 26 november 2022, gehandhaafd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Eiser is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1978 en de Kosovaarse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft in Nederland als vreemdeling en heeft op 17 juli 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Kosovo problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele gerichtheid en hij zich niet kan wenden tot de Kosovaarse autoriteiten voor bescherming. Kosovo is voor hem geen veilig land van herkomst.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • zijn homoseksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen heeft verweerder niet beoordeeld, maar in het midden gelaten. Verder stelt verweerder dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst – Kosovo – en niet gebleken is dat dit in het geval van eiser anders is. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt allereerst dat verweerder ten onrechte de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen niet heeft beoordeeld. Uit paragraaf C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000) volgt immers dat het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt is voor de beoordeling of een land van herkomst daadwerkelijk aangemerkt kan worden als een veilig land van herkomst. Eiser stelt dat uit zijn relaas blijkt dat Kosovo in zijn geval niet veilig is. Hij heeft problemen gehad met zijn familie en vrienden vanwege zijn homoseksuele gerichtheid en is vanwege zijn gerichtheid mishandeld, gediscrimineerd en onheus behandeld. Zijn aangifte van de mishandeling is door de politie niet in behandeling genomen.
5. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of eiser in zijn belangen is geschaad doordat verweerder de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen niet zou hebben beoordeeld.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder feitelijk is uitgegaan van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen, ondanks dat verweerder in de besluitvorming herhaaldelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij de geloofwaardigheid van dit element “in het midden laat”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit uit het feit dat verweerder dit element heeft betrokken bij de vraag of Kosovo in het geval van eiser een veilig land van herkomst is én wordt bevestigd door verweerders toelichting in het verweerschrift dat hij bij de beoordeling van de zwaarwegenheid het asielrelaas van eiser als uitgangspunt heeft genomen. In lijn met vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) maakt het feit dat verweerder zich niet ondubbelzinnig heeft uitgelaten over de geloofwaardigheid van dit relevante element dat het ervoor moet worden gehouden dat verweerder van die omstandigheden uitgaat. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 31 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6660) en 11 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:755). Dit maakt dat de rechtbank eiser niet volgt in zijn stelling dat hij in zijn belangen is geschaad doordat verweerder niet de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas heeft beoordeeld.
6. Eiser stelt verder dat Kosovo in zijn geval niet is aan te merken als een veilig land van herkomst, omdat hij de bescherming van de Kosovaarse autoriteiten niet kan inroepen. Uit zowel zijn relaas als openbare bronnen blijkt dat de Kosovaarse autoriteiten bij homoseksuelen hun verdragsverplichtingen niet naleven en het voor homoseksuelen in de praktijk geen nut heeft om zich tot de Kosovaarse autoriteiten te wenden voor bescherming. Zo volgt uit zijn relaas dat het niet mogelijk is om aangifte bij de politie te doen dan wel dat de aangifte niet door de politie in behandeling wordt genomen en het ook niet mogelijk is om te klagen bij andere of hogere autoriteiten. Daarbij merkt eiser op dat Kosovo een overwegend islamitisch land is, waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. Hoewel uit openbare bronnen volgt dat Kosovo een wetgevingskader heeft dat homoseksuelen bescherming biedt en er positieve ontwikkelingen zijn inzake de positie van homoseksuelen, blijkt volgens eiser uit deze bronnen ook dat het wetgevingskader in de praktijk niet naar behoren wordt uitgevoerd. In dit kader verwijst eiser naar de rapporten
‘Nations in transit, Kosovo’van Freedom House van 6 mei 2020 en
‘Annual report 2018’van de Ombudsman Institution van 8 april 2019.
7. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of Kosovo in het geval van eiser een veilig land van herkomst is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder Kosovo bij besluit van 3 november 2015 heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Met de herbeoordeling van 20 september 2019 heeft verweerder deze conclusie gehandhaafd. Dit wordt door eiser niet betwist. In geschil is of Kosovo voor homoseksuelen, en in het bijzonder voor eiser, een veilig land van herkomst is.
7.2.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om tot de conclusie te komen dat Kosovo voor homoseksuelen in zijn algemeenheid geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft dit deugdelijk gemotiveerd met een verwijzing naar het rapport ‘
Kosovo – Situationen för hbtq-personer’ van 29 augustus 2018 van het Zweedse Lifos. Op basis van geraadpleegde bronnen in Kosovo concludeert Lifos dat de relatie tussen de LHBTI-ers in Kosovo en de Kosovaarse autoriteiten zich kenmerkt door positieve ontwikkelingen. Uit dit rapport en de door eiser aangehaalde rapporten volgt dat er een goed ontwikkeld wetgevingskader is om de rechten van de LHBTI-gemeenschap te beschermen, maar dat dit niet altijd goed wordt uitgevoerd. Daar staat tegenover dat uit het rapport ook blijkt dat de politie actief werkt aan LHBTI-gerelateerde onderwerpen en de laatste jaren een meer positieve houding aanneemt richting de LHBTI-gemeenschap. De door eiser aangehaalde rapporten schetsen naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld.
7.3.
Zoals verweerder terecht aanvoert, moet er daarom van uit worden gegaan dat de autoriteiten homoseksuelen bescherming bieden tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming bij eventuele problemen voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is.
7.4.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Allereerst werpt verweerder eiser niet ten onrechte tegen dat hij de door hem ondervonden problemen vanwege zijn seksuele gerichtheid niet heeft geconcretiseerd. Hij heeft zijn problemen slechts beschreven in algemene termen als
problemenen
lastigvallenen slechts één incident geconcretiseerd, te weten een mishandeling in een horecagelegenheid. Eiser heeft verder verklaard dat hij aangifte wilde doen van deze mishandeling, maar dat de aangifte niet door de politie in behandeling is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder niet ten onrechte dat door slechts bij één politiebureau aangifte te doen, eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming van de Kosovaarse autoriteiten te verkrijgen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat dit niet representatief is voor het gehele Kosovaarse ambtenarenapparaat en werpt eiser daarbij terecht tegen dat hij zich niet heeft gewend tot andere of hogere Kosovaarse autoriteiten. Uit de door eiser aangehaalde bronnen en zijn relaas blijkt niet dat dit voor hem gevaarlijk of bij voorbaat kansloos is.
7.5.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat Kosovo voor eiser een veilig land van herkomst is. Dit maakt dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat eiser bij terugkeer het risico loopt om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of dat hij zijn privéleven niet kan uitoefenen als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
8. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte een vertrektermijn onthoudt en het inreisverbod handhaaft, wat hem door de Franse autoriteiten is opgelegd. Verweerder heeft volgens hem niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom hij Nederland onmiddellijk moet verlaten zonder de negatieve gevolgen voor eiser mee te wegen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het bovenstaande volgt dat verweerder op goede gronden eisers asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Nu eiser niet heeft geconcretiseerd welke negatieve gevolgen het onevenredig maken dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten, stelt verweerder terecht dat er geen aanleiding bestaat om eiser een langere vertrektermijn te bieden. Dit maakt ook dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om de Franse autoriteiten te vragen het inreisverbod op te heffen.
9. Omdat geen van de beroepsgronden slaagt, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid vanmr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.