ECLI:NL:RBDHA:2020:1494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
09/837020-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige nicht door volwassen verdachte met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn zeven jaar jongere nichtje. De feiten vonden plaats in de periode van 20 juni 2007 tot en met 1 juli 2012, waarbij de verdachte handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op dat moment nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten achttien jaar oud was, zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen met zijn nichtje, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en het verweer van de verdediging verworpen. De verdediging had aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het hoorrecht van de minderjarige aangeefster zou zijn geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat de aangeefster voldoende gehoord was en dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij enkele malen seksueel contact heeft gehad met zijn nichtje, maar ontkende dat dit al begon toen zij nog jonger was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en voorwaardelijke jeugddetentie van één maand, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/837020-18
Datum uitspraak 20 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1992 ,
[adres 1] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 6 februari 2020.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij meermalen, althans een maal, in of omstreeks de periode van 20 juni 2007 tot en met 19 juni 2011 te Kwintsheul, gemeente Westland,, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte
- de borsten van [slachtoffer] betast en/of
- de vinger in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachtes penis laten betasten en/of zich laten aftrekken door [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht/geduwd;
2.
hij meermalen, althans een maal, in of omstreeks de periode van 20 juni 2011 tot en met 1 juli 2012 te Kwintsheul, gemeente Westland, met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte
- de borsten van [slachtoffer] betast en/of
- de vinger in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis laten betasten en/of zich laten aftrekken door [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht/geduwd.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM)

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Zij heeft daartoe ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat er sprake is van materiële strijd met artikel 167a Wetboek van Strafvordering (Sv) alsook strijd met de redelijke en billijke belangenafweging en strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ten aanzien van feit 1 heeft zij zich
op strijd met de redelijke en billijke belangenafweging en strijd met het gelijkheidsbeginsel beroepen.
Op het vervolgen van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), ten laste gelegd onder feit 2, is artikel 167 a Sv (het hoorrecht van de minderjarige) van toepassing.
De officier van justitie heeft het door het hoorrecht beschermde belang geschonden. Aangeefster heeft namelijk meerdere malen aangegeven dat zij wil dat de verdachte wordt gehoord, hulp zal krijgen en therapie zal volgen. Aangeefster wil dus niet dat er vervolging wordt ingesteld. De aangifte is door de moeder van aangeefster geïnitieerd. De officier van justitie heeft nagelaten om te motiveren waarom hij meent dat op grond van zwaarwegende belangen van de wil van aangeefster dient te worden afgeweken.
Ook ten aanzien van feit 1 blijkt uit het dossier niet dat de officier van justitie een belangenafweging heeft gemaakt. Niet duidelijk is waarom de officier van justitie meent dat strafvervolging opportuun is, nu het zeer oude feiten betreft en de zaak waarschijnlijk niet tot het volgen van verplichte therapie zal leiden. Voor het geval de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat het zulke ernstig feiten betreft dat hij tot ambtshalve vervolging had mogen overgaan, beroept de raadsvrouw zich op strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De verdediging vraagt zich af waarom de verdachte wel wordt vervolgd en de broer van aangeefster, met wie zij ook seksueel contact heeft gehad, niet. De enige logische verklaring lijkt te zijn dat de aangifte uit de koker van de moeder van aangeefster komt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft meegedeeld dat het verweer dient te worden verworpen.
Uit de omstandigheid dat aangeefster wil dat de verdachte wordt geholpen, kan niet worden afgeleid dat aangeefster geen vervolging of straf zou willen. Bijna alle slachtoffers zeggen dat ze willen dat de dader wordt geholpen.
De wil van het slachtoffer is zeker meegewogen. Het verweer berust dan ook op een onjuiste veronderstelling. Omdat aangeefster minderjarig is, hebben de ouders ook een rol gespeeld, maar het is niet zo dat de moeder de grote motor achter het geheel is. Als er wel schending van artikel 167a Sv zou zijn geweest, zou dit bovendien niet tot
niet-ontvankelijkheid van de officier justitie leiden (ECLI:NL:HR:2010:BM4308).
De belangenafweging om tot vervolging over te gaan ligt primair bij de officier van justitie. Er zijn allerlei redenen waarom er in het ene geval wel en in het andere geval niet tot vervolging wordt overgegaan. In zedenzaken zijn er zelden gelijke gevallen.
Schending van het gelijkheidsbeginsel is dan ook niet aan de orde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer. Zij is daarbij van oordeel dat het hoorrecht van de destijds minderjarige aangeefster niet is geschonden. Zij is tweemaal gehoord en heeft
haar wil duidelijk kunnen maken.
Nu aangeefster minderjarig was, had haar moeder ook een wettelijke rol in het geheel.
Dat is geen reden om aan te nemen dat het hoorrecht is geschonden en dat tegen de wil van aangeefster vervolging is ingesteld. De inhoud van het dossier geeft hiertoe ook geen aanleiding. Er is voorts geen reden om aan te nemen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Uit het dossier blijkt onvoldoende van eventuele vergelijkbare verwijten die de broer van aangeefster zouden kunnen worden gemaakt. Bovendien kan, als dergelijke verwijten al zouden zijn gebleken, niet zonder meer worden gesproken over gelijke gevallen die gelijk moeten worden behandeld.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij met zijn zeven jaar jongere nichtje, toen zij nog geen twaalf jaar was, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen (feit 1) en ook dat hij dit heeft gedaan toen zij al wel twaalf jaar was, maar nog geen zestien jaar (feit 2).
De verdachte heeft bekend dat hij enkele malen seksueel contant met haar heeft gehad toen zijn nichtje twaalf jaar oud was. De verdachte weet niet helemaal zeker of zij toen misschien toch elf jaar was, maar hij betwist in elk geval dat het seksuele contact al vanaf haar achtste of negende jaar heeft plaats gevonden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. R. Klee heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan. Het dossier biedt voldoende bewijs om ook de periode vóórdat het slachtoffer de leeftijd van twaalf jaren bereikte bewezen te verklaren. Aangeefster heeft dit verklaard en haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder dat zij haar dochter en de verdachte in het voorjaar van 2009 samen liggend op een bed aantrof en dat zij zag dat de knoop en rits van de broek van de verdachte openstond en dat er een rare gespannen sfeer hing.
Ook de WhatsApp-berichten die over en weer zijn uitgewisseld tussen aangeefster en de verdachte ondersteunen dat er voordat aangeefster twaalf jaar werd een en ander heeft plaatsgevonden.
Aangeefster vond het belangrijk dat de verdachte therapie zou volgen. Dat de behandeling van de verdachte bij De Waag niet helemaal goed is verlopen, lijkt de aanleiding te zijn geweest dat aangeefster na al die jaren alsnog aangifte heeft gedaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken.
De verdachte betwist ten stelligste dat er op zeer jonge leeftijd seksuele handelingen met aangeefster hebben plaatsgevonden. De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden nadat de verdachte op zijn achttiende jaar bij [naam 1] is gaan wonen en is gaan studeren. De verdachte heeft verklaard dat hij negentien jaar was en aangeefster twaalf jaar toen het seksuele contact heeft plaatsgevonden. Naast de verklaring van aangeefster is er geen ondersteunend bewijs dat de seksuele handelingen al voor de twaalfde verjaardag van aangeefster hebben plaatsgevonden.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van feit 2 nu de verdachte heeft bekend enkele malen seksueel contact te hebben gehad met aangeefster in de periode dat zij ouder was dan twaalf jaar, maar nog geen zestien jaar was.
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de gemeenschap met aangeefster wellicht aan haar borsten heeft gezeten, maar kan zich het vingeren en aftrekken niet herinneren en de verdediging refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Op 22 juni 2012 heeft er een informatief zedengesprek plaatsgevonden met [naam 2] , moeder van [slachtoffer] , toen 13 jaar, waarin de moeder meldt dat haar dochter al sinds haar vroege jeugd een speciale band met haar neef [verdachte] had, maar dat sinds 2008 het gedrag van haar dochter begon te veranderen. Zij heeft toen via de huisarts hulp gezocht voor haar dochter bij de Kinderpraktijk in Zoetermeer.
De moeder heeft verklaard dat zij haar dochter en de verdachte in het voorjaar van 2009 samen liggend op een bed heeft aangetroffen en dat zij heeft gezien dat de knoop en de rits van broek van de verdachte open stonden en dat er een erg rare, gespannen sfeer ontstond.
In juli 2011 ontdekte de moeder op de telefoon van haar dochter, die toen 11 jaar oud was, een foto waarop zij met blote borsten stond. Deze foto was toegezonden aan de verdachte, die toen 17 jaar was. Ook was er sms van haar dochter waarin zij vroeg om een foto van de blote penis van de verdachte. De moeder heeft de bewuste foto gewist en heeft de verdachte met haar ontdekking geconfronteerd. De verdachte heeft hulpverlening gekregen en is kort na zijn achttiende verjaardag bij [naam 1] gaan wonen.
Er zijn in samenwerking met De Waag afspraken gemaakt dat [slachtoffer] en de verdachte geen rechtstreeks contact meer zouden hebben. Net voor eindgesprek bij De Waag in 2012 vond de moeder sms-berichten van de verdachte in de telefoon van haar dochter waarin de verdachte een afspraak met [slachtoffer] probeerde te maken en waarin de verdachte ook heeft geschreven dat ‘het een jaar geleden op moederdag uit de hand was gelopen’.
De moeder heeft de verdachte met deze berichten geconfronteerd, maar de verdachte legde de schuld buiten zichzelf en ging verdere confrontaties uit de weg. Tijdens het eindgesprek bij De Waag op 19 juni 2012 is de verdachte weggelopen. [2]
Op 3 september 2016 vond er een informatief zedengesprek plaats met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1999 (verder: aangeefster). Kort gezegd heeft aangeefster tijdens dit gesprek verklaard dat zij vanaf 2008, toen zij acht jaar oud was, gedurende twee à drie jaar seksueel misbruikt is door haar neef, [verdachte] Ze hadden seks. De verdachte ging met zijn piemel in haar vagina, ook toen zij acht jaar oud was. Ook moest aangeefster hem aftrekken en deed hij zijn vinger in haar vagina. Volgens aangeefster gebeurde het zeker eenmaal per week bij hem thuis aan de [adres 2] . [3]
Op 30 mei 2017 deed aangeefster aangifte. Zij heeft verklaard dat zij door de verdachte, die zeven jaar ouder is dan zij, seksueel is misbruikt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij eerst spelletjes deden, maar dat zij steeds meer kleren moest uit trekken en de verdachte overal aan wilde zitten. Uiteindelijk moest zij alles uit trekken en op de slaapbank gaan liggen. De verdachte was dan naakt. Hij wilde seks.
De verdachte vertelde volgens aangeefster altijd wat hij ging doen. Hij knuffelde haar eerst en zei dan dat hij zijn piemel in haar ging doen. De eerste keer deed het pijn en voelde het niet normaal aan. Aangeefster vertrouwde de verdachte. Aangeefster zat op de buik van
de verdachte en als hij zei dat hij zijn piemel in haar ging doen, moest zij anders gaan zitten. Ze moest dan op de stijve piemel van de verdachte gaan zitten. Het stopte doordat de verdachte klaar kwam. De verdachte gebruikte eerst geen condooms. Later, toen zij ongesteld werd, wel.
Aangeefster heeft voorts verklaard dat het de eerste 4 à 5 keer alleen het kleren uittrekken was. De verdachte had tegen aangeefster gezegd dat ze een geheimpje hadden en dat ze het aan niemand mocht vertellen, want dan zou hij naar het buitenland moeten vluchten.
Aangeefster had vanaf haar negende jaar een eigen telefoon en sinds die tijd stuurde de verdachte sms-berichten om af te spreken dat ze langs kwam. Aangeefster denkt dat dit eenmaal per twee weken gebeurde. Aangeefster vroeg aan haar ouders of ze naar de verdachte toe kon gaan, maar toen haar ouders in de gaten kregen dat er iets speelde, heeft ze een paar keer gezegd dat ze ergens ander heen ging.
De eerste keer was bij de verdachte thuis, in de woning van de buurman van hun grootouders. De verdachte had op zolder een computerkamer. Ze gingen wat eten en drinken halen en dan naar zolder. Daar deden ze een spelletje waarbij je steeds als je verloor een kledingstuk uit moest doen. Het was bijna altijd hetzelfde.
De verdachte heeft ook een keer strings voor aangeefster gehaald, die moest ze dan aan doen en de verdachte wilde dan een foto maken. Hoewel aangeefster niet wilde, deed ze het toch. De verdachte heeft die foto later verwijderd.
Volgens aangeefster zat de verdachte ook vaak aan haar borsten. Aangeefster heeft verklaard de spelletjes altijd leuk gevonden te hebben, maar de seks niets.
Aangeefster heeft het aan haar beste vriendin verteld, maar de wist niet goed wat ze moest zeggen.
Aangeefster heeft verklaard dat de keren dat zij seks met de verdachte had niet op twee handen te tellen zijn.
Toen aangeefster ouder werd gingen er alarmbellen rinkelen en wilde zij niet meer afspreken. Aangeefster vond dat het niet klopte dat neef en nicht seks met elkaar hadden.
Op moederdag, toen zij nog op de basisschool zat, in 2011, is aangeefster huilend naar haar ouders gegaan omdat ze op straat haar jurkje omhoog moest doen bij een spelletje. Dat voelde niet fijn omdat het buiten was en haar broers erbij waren. Aangeefster heeft daarna ook tegen haar moeder verteld dat er wel dingen zijn gebeurd met de verdachte, maar dat ze het niet mocht vertellen, omdat het een geheimpje was. Op dat moment heeft aangeefster nog niet verteld dat de verdachte seks met haar had, maar wel dat zij zich moest uitkleden. Er kwam toen een gesprek met de verdachte, die alles ontkende. Aangeefster werd toen zo boos dat zij alles heeft verteld. Nadat haar ouders ook de sms-berichten hadden gelezen, gaf de verdachte uiteindelijk toe dat het klopte wat aangeefster vertelde.
Aangeefster heeft ook nog verklaard dat zij een keer op haar kamer door haar moeder bijna zijn betrapt. De verdachte had toen zijn gulp open.
Ook heeft aangeefster verklaard dat de verdachte aan haar borsten zat en dat hij haar een keer heeft gevingerd. Ook moest zij een paar keer aan zijn piemel komen en met haar hand op en neer gaan. Het stopte als zij haar hand weghaalde. De verdachte kwam dan niet klaar. Hoe vaak dit is gebeurd weet aangeefster niet. Zij wist toen niet dat dit aftrekken is.
Aangeefster heeft het seksueel misbruik ook verteld aan de gezinscoach van de GGZ.
Er is destijds geen aangifte gedaan omdat haar moeder dit niet wilde omdat de verdachte haar neef was en de verdachte therapie volgde.
Aangeefster heeft verklaard dat het seksueel misbruik bij haar veel gedragsproblemen heeft veroorzaakt en dat het volgen van de juiste therapie haar uiteindelijk heeft geholpen. [4]
De moeder van aangeefster heeft op 5 september 2017 nog verklaard dat er in 2014 nog een confronterend gesprek met de verdachte is geweest, omdat zij toen in de telefoon van haar dochter een bericht van de verdachte had gelezen, waarin stond dat hij alles al met haar had gedaan. Aangeefster heeft verteld dat zij en de verdachte tweemaal geslachtsgemeenschap hebben en de verdachte heeft het uiteindelijk ook bekend.
In de zomer van 2012 is de verdachte naar Leidschendam verhuisd en is het gestopt. [5]
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie [6] en ter zitting [7] bekend dat hij toen zijn nichtje twaalf jaar was, of wellicht toch elf jaar oud, enkele malen seksueel contant met haar heeft gehad.
De verdachte heeft ontkend dat het seksuele contact al vanaf haar achtste of negende jaar heeft plaats gevonden. De verdachte heeft ontkend dat er spelletjes zouden zijn gedaan waarbij kleding werd uitgetrokken en de verdachte het lichaam van aangeefster zou hebben aangeraakt.
De verdachte heeft verklaard dat het seksuele contact heeft plaatsgevonden in het huis van [naam 1] , waar hij na zijn achttiende jaar is gaan wonen.
Het eerste jaar dat hij daar woonde, is er volgens de verdachte niets gebeurd omdat hij het te druk had met zijn studie. Pas toen hij negentien jaar was en aangeefster twaalf jaar, hebben zij enkele keren seks gehad. In de beleving van de verdachte is dit vier of vijf keer geweest. Volgens de verdachte verleidde zijn nichtje hem, zij kleedde zich uit. Het initiatief voor de seksuele gemeenschap lag wel bij hem. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij misschien de borsten van aangeefster tijdens de seks heeft aangeraakt, maar niet daarbuiten. Het aftrekken en vingeren is volgens de verdachte niet gebeurd.
De verdachte heeft verklaard aangeefster nooit te hebben gedwongen. Het gebeurde in samenspraak. Als zij niet wilde, hield hij op. De verdachte heeft ook verklaard dat hij als jong volwassene beter had moeten weten.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende
Artikel 244 Sr beschermt de zeer jeugdigen, te weten die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, tegen ernstige seksuele handelingen.
Aangeefster heeft in haar verklaringen aangegeven dat zij acht of negen jaar oud was toen de seksuele handelingen door de verdachte zijn begonnen. Eerst in de vorm van spelletjes waarbij kleding werd uitgetrokken en de verdachte haar aanraakte en later in de vorm van seksueel binnendringen. Deze verklaringen worden voldoende ondersteund door de verklaringen van de moeder van aangeefster en de verklaring van de verdachte zelf.
Er bevinden zich in het dossier geen stukken of verklaringen waaruit de exacte leeftijd van aangeefster op die momenten blijkt, maar de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat er ook al voor haar twaalfde jaar seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Toch ziet de rechtbank in de aangifte van aangeefster aanleiding om een andere pleegperiode vast te stellen dan onder 1 ten laste is gelegd. In haar aangifte heeft aangeefster namelijk over de eerste keer dat zij seks had met de verdachte verklaard dat dit plaatsvond in het huis van [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ). Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 28 juni 2010 in het huis van [naam 1] is gaan wonen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat feit 1 bewezen kan worden verklaard gedurende de periode van 28 juni 2010 tot en met 19 juni 2011, zijnde de dag voordat aangeefster haar twaalfde verjaardag vierde.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende
Nu de verdachte heeft bekend vanaf de tijd dat aangeefster twaalf jaar was enkele malen
seksueel contact met aangeefster te hebben gehad, acht de rechtbank feit 2 zoals ten laste
gelegd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank volgt – evenals bij feit 1 – de verklaring van aangeefster ten aanzien van het betasten van de borsten van aangeefster, het aftrekken en het vingeren. Gelet op het leeftijdsverschil van zeven jaar en het overwicht dat de verdachte daardoor op aangeefster had, zijn dit ontuchtige handelingen geweest.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij meermalen, in de periode van
28 juni 2010tot en met 19 juni 2011 te Kwintsheul, gemeente Westland, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte
- de borsten van [slachtoffer] betast en
- de vinger in de vagina van [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes penis laten betasten en zich laten aftrekken door [slachtoffer] en
- zijn, verdachtes penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht;
2.
hij meermalen, in de periode van 20 juni 2011 tot en met 1 juli 2012 te Kwintsheul, gemeente Westland, met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte
- de borsten van [slachtoffer] betast en
- de vinger in de vagina van [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes, penis laten betasten en zich laten aftrekken door [slachtoffer] en
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.
De mate van toerekeningsvatbaarheid
De klinisch psycholoog dr. R.A.R. Bullens heeft de verdachte onderzocht en in het rapport van 20 februari 2019 vastgesteld dat er bij de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type (aangetrokken tot meisjes; beperkt tot incest). Er was bij de verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar wel van gebrekkige coping vaardigheden.
De stoornis beïnvloedde het gedrag van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Door de situatie en zijn seksuele interesse ontwikkelde de verdachte een seksuele voorkeur voor een prepuberaal kind, wat ervoor zorgde dat hij daarnaar handelde. Geadviseerd wordt om de verdachte de hem ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank acht het deskundigenrapport voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemotiveerd. Zij zal het oordeel van de deskundige volgen en het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.

7.De straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de tijd van 100 uren en tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw het opleggen van een geheel een voorwaardelijke werkstraf bepleit. Een voorwaardelijk gevangenisstraf met daarbij een lange proeftijd is een brug te ver. De feiten zijn lang geleden gepleegd, de verdachte heeft al therapie gevolgd en heeft gedurende de afgelopen jaren laten zien dat hij niet in herhaling valt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een aantal jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik zijn zeven jaar jongere nichtje. Zij was toen elf tot dertien jaar. De verdachte heeft daarbij de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften voorop gesteld. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn nichtje en daarmee op de koop toegenomen dat haar seksuele ontwikkeling ernstig werd verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort zedenmisdrijven langdurige en ernstige psychische schade van deze gebeurtenissen kunnen ondervinden.
Dat voornoemde negatieve gevolgen zich daadwerkelijk bij zijn nichtje hebben voorgedaan, volgt uit het dossier en uit de toelichting gegeven in het verzoek tot schadevergoeding.
Zij heeft enkele jaren gedragsproblemen gehad en heeft in verband met psychische klachten sinds haar jonge jaren ook diverse malen therapie gevolgd.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 20 februari 2019 van het psychologische onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog.
In dit rapport leest de rechtbank, in aanvulling op wat reeds is besproken met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid, dat de kans op recidive als matig tot laag wordt ingeschat. Een pedofiele stoornis kan op dit moment niet worden vastgesteld.
Er is vanuit forensische optiek momenteel geen zorgnoodzaak tot verplichte behandeling en overbehandeling moet worden voorkomen, daarom wordt geadviseerd aan de verdachte geen behandeling in een verplicht kader op te leggen. Mocht de verdachte gemotiveerd zijn om in een vrijwillig kader aan zijn beperkte coping vaardigheden te werken, dan ziet de deskundige daar zeker het nut van in. Het lijkt de deskundige niet zinvol om reclasseringstoezicht in het kader van de meldplicht op te leggen.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundige wat betreft de kans op recidive.
7.3.3
De straf
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten volgens het jeugdstrafrecht of het gewone strafrecht, het strafrecht voor volwassenen, bestraft moet worden. De verdachte was tijdens het plegen van deze feiten namelijk 18 jaar oud. Het gewone strafrecht is eigenlijk aan de orde, maar de rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
De rechtbank vindt, gebaseerd op de persoon van de verdachte toen de feiten werden gepleegd en wat daarover door de deskundige is opgeschreven, dat de verdachte beter gestraft kan worden met toepassing van het jeugdstrafrecht dan met toepassing van het gewone strafrecht.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging tevens het tijdsverloop mee. De feiten zijn in de periode van 28 juni 2010 tot 1 juli 2012 gepleegd, de verdachte is op 21 oktober 2017 voor het eerst verhoord en de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak moet worden behandeld is inmiddels verstreken.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een werkstraf voor de tijd van 100 uren passend en geboden is. Hoewel de kans op recidive door de deskundige als laag tot matig wordt ingeschat, ziet de rechtbank wel aanleiding voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Artikel 77ma Sr bepaalt immers dat bij feiten zoals in deze zaak bewezen zijn verklaard, niet kan worden volstaan met een taakstraf.
Bovendien weegt de rechtbank de omstandigheid mee dat de verdachte er moeite mee heeft om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag.

8.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer]heeft een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 15.950,00,bestaande uit een bedrag van € 950,00 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor het bedrag van
€ 5.950,00,zijnde het bedrag van € 950,00 aan materiële schade en een bedrag van
€ 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft bij zijn berekening de uitkering die de benadeelde partij van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen, zijnde
€ 10.000,00, van het verzochte immateriële schadebedrag afgetrokken.
8.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering bepleit nu de schade door de benadeelde zelf moet worden geleden en niet door een ander. De vordering is kennelijk door de moeder van de benadeelde opgesteld en zij vordert ook schade die zij zelf heeft geleden.
Subsidiair bepleit de raadsvrouw niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering, nu deze een onevenredig belasting van het strafgeding oplevert. Het causale verband tussen de ten laste gelegde feiten en de klachten van de benadeelde is niet eenvoudig vast te stellen. Er lopen diverse traumatische gebeurtenissen in het leven van de benadeelde door elkaar, zoals de depressies en klinische opname van de moeder, fysiek misbruik door en seksueel contact met haar broer en een slechte relatie met haar moeder.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de uitkering die de benadeelde van het
Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen voldoende toereikend is om de geleden schade te vergoeden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, voor zover dit de geleden materiële schade betreft. Deze posten zijn namens de verdachte betwist en naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd.
De rechtbank is van voorts van oordeel dat er wel een causaal verband bestaat tussen het bewezen verklaarde en de gevorderde immateriële schade. Het slachtoffer heeft voldoende onderbouwd dat zij psychische schade heeft opgelopen als gevolg van het seksueel misbruik. Er is een post-traumatische stressstoornis vastgesteld. Het is bovendien evident dat seksueel misbruik schadelijke gevolgen heeft voor een slachtoffer.
Dit brengt mee dat de immateriële schade door de verdachte moet worden vergoed.
De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vast op
€ 10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, te rekenen vanaf de begindatum van de bewezenverklaarde periode, zijnde 28 juni 2010, tot de dag dat het bedrag is betaald.
Bij de vaststelling van dit bedrag heeft de rechtbank gekeken naar zaken die min of meer vergelijkbaar zijn met deze zaak.
De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De verdachte zal ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat de verdachte het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terecht komt. Omdat de verdachte minderjarig was tijdens een deel van de bewezenverklaarde pleegperiode, zal geen gijzeling worden verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De straf en maatregel zijn gebaseerd op de 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals ze golden op het moment dat de feiten gepleegd werden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd; dat is volgens de wet:
feit 1
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN HANDELINGEN PLEGEN DIE MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM, MEERMALEN GEPLEEGD
feit 2
MET IEMAND DIE DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN MAAR NOG NIET DIE VAN ZESTIEN JAREN HEEFT BEREIKT, BUITEN ECHT, ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN DIE MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM, MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
50 DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
jeugddetentie voor de duur van 1 maand
bepaalt dat
deze straf, groot 1 maand, niet ten uitvoer zal wordengelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de voorwaarde
dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het bedrag van
€ 10.000,00, zijnde immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 28 juni 2010 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 10.000,00,vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 28 juni 2010 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen ten behoeve van
[slachtoffer];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, rechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 20 februari 2020.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2016228099
2.Verslag informatief gesprek zeden, p. 17-20
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 21-23
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 24-32, met bijlagen, p. 33-64
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 65-68
6.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 81-88, met bijlage p. 89-90
7.Eigen verklaring verdachte ter zitting van 6 februari 2020