ECLI:NL:RBDHA:2020:14922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
NL20.7508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dwangsom na beschikking asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 25 maart 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 23 juli 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 juni 2020 de verbeurde wettelijke dwangsom vastgesteld en tegelijkertijd aan eiser een verblijfsvergunning verleend. Eiser heeft op 15 juli 2020 laten weten het beroep te willen handhaven.

De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, waardoor beroep mogelijk is. De rechtbank constateert dat eiser geen belang meer heeft bij het beoordelen van het niet tijdig nemen van een besluit, omdat zijn aanvraag inmiddels is ingewilligd. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk, maar de rechtbank beoordeelt wel de hoogte van de bestuurlijke dwangsom.

De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis niet heeft geleid tot een onmogelijkheid voor verweerder om tijdig te beslissen. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld, en de rechtbank concludeert dat verweerder € 532,- aan eiser moet betalen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt de dwangsom vast op € 532,-. Verweerder wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.7508
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: T. Kleve).

Procesverloop

Eiser heeft op 25 maart 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 23 juli 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 5 juni 2020 heeft verweerder de verbeurde wettelijke dwangsom vastgesteld (het bestreden besluit) en in een apart besluit van dezelfde datum aan eiser een verblijfsvergunning verleend.
Bij brief van 15 juli 2020 heeft eiser laten weten het beroep te willen handhaven.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank constateert dat niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser omdat eiser het niet eens is met de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom die is verschuldigd. Niet gebleken is dat eiser nog een belang heeft bij het beoordelen van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak wel de vaststelling door verweerder van de hoogte van bestuurlijke dwangsom.
4. Op 5 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd. Daarnaast meent verweerder dat hij over de periode van 16 maart 2020 (de datum waarop de maatregelen vanwege het coronavirus van kracht werden) tot de datum waarop het gehoor heeft plaatsgevonden (2 juni 2020), door overmacht niet in staat was te beslissen. Hij stelt zich daarom primair op het standpunt dat er vanaf 19 februari 2020 tot aan de datum van het besluit, 5 juni 2020, een dwangsom verschuldigd is aan eiser ten hoogte van € 902,-.
5. Eiser stelt gemotiveerd dat verweerder een hogere dwangsom verschuldigd is.
6. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis weliswaar kan worden aangemerkt als een abnormale en onvoorziene omstandigheid die buiten toedoen en risicosfeer van verweerder ligt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat het voor verweerder onmogelijk was om in de hele periode - vanaf het moment dat hij in gebreke is tot 42 dagen daarna - in verband met de geldende maatregelen rondom het coronavirus op de asielaanvraag te beslissen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem,1 waarin is overwogen dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot
16 mei 2020 sprake kan zijn van overmacht, zodat slechts over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank sluit zich daarbij aan en bepaalt dat de wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, wanneer deze op of vóór 16 maart 2020 is begonnen te lopen en de vreemdeling op 16 maart 2020 nog niet was gehoord, vanaf die datum wordt opgeschort voor de duur van twee maanden. Voor deze zaak betekent dat het volgende.
7. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 6 maart 2020. Op grond van artikel 4:17 van de Awb zou verweerder dus vanaf 20 maart 2020 een dwangsom verbeuren. Omdat de termijn van 42 dagen startte in de periode dat sprake was van overmacht, is de termijn beginnen te lopen op 16 mei 2020. Op 5 juni 2020 heeft verweerder op de aanvraag beslist. Gelet op artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, moet verweerder daarom € 532,- aan eiser betalen.
8. Het beroep is dan ook kennelijk gegrond. De rechtbank zal het bestreden vernietigen. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 532,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
9. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 525,-, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • stelt de door verweerder te bepalen dwangsom vast op € 532,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
15 september 2020

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.