ECLI:NL:RBDHA:2020:14900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL19.23003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder de Dublinverordening met betrekking tot indirect refoulement en belangen van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Sewnath, een beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, om zijn herhaalde asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening, die eerder op 29 oktober 2019 door de voorzieningenrechter is toegewezen, waardoor eiser niet mocht worden overgedragen aan Zwitserland totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdracht aan Zwitserland op basis van de Dublinverordening is toegestaan, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat overdracht kan leiden tot indirect refoulement, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er een reëel risico bestaat op onmenselijke of vernederende behandeling in Zwitserland. De rechtbank heeft ook de belangen van het kind in overweging genomen, maar oordeelt dat de Dublinverordening geen bescherming biedt voor gezinnen die pas in de EU zijn gevormd. De rechtbank concludeert dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL19.23003
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2019 heeft verweerder de herhaalde asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 29 oktober 20191 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Zwitserland totdat op het beroep is beslist. De beroepsprocedure is tot nader orde aangehouden.
Bij uitspraak2 van dezelfde datum heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de partner van eiser, [A] , niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep is beslist.
Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) twee uitspraken3 gedaan die van belang zijn voor beroepsprocedure van [A] . Gelet op de samenhang tussen beide procedures zijn deze uitspraken ook van belang voor de beroepsprocedure van eiser.
Partijen hebben een reactie gegeven op de twee uitspraken van de ABRvS en toegelicht wat dit volgens hen betekent voor de beroepsprocedures. Op 1 november 2020 heeft eiser nog aanvullende gronden ingediend. Verweerder heeft op 8 november 2020 een verweerschrift ingediend.

1.ECLI:NL:RBMNE:2019:5016.

Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met het beroep van [A] (NL19.23001), plaatsgevonden op 10 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening Zwitserland verantwoordelijk is voor behandeling van het asielverzoek. Dit staat na de eerste procedure ook onherroepelijk vast.4 Verweerder ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de asielaanvraag, ondanks dat hij daartoe niet verplicht is, toch in behandeling te nemen.
2. Eiser voert aan dat overdracht aan Zwitserland kan leiden tot (indirect) refoulement. Zijn eerste asielaanvraag in Zwitserland immers is afgewezen en waarschijnlijk wordt eiser nu teruggestuurd naar Eritrea. Uit het Algemeen Ambtsbericht van Eritrea van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 15 oktober 2019 blijkt dat de situatie in Eritrea niet is verbeterd. Bij overdracht van eiser aan Zwitserland is sprake van een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Gelet daarop heeft verweerder ten onrechte geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
3. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Zwitserland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank licht dit als volgt toe. In deze zaak is de toets niet of de Zwitserse autoriteiten een juist oordeel geven over de asielaanvraag van eiser. Nederland mag er op vertrouwen dat Zwitserland de aanvraag opnieuw zorgvuldig zal beoordelen. Zwitserland is namelijk ook gebonden aan artikel 4 van het Handvest en het Vluchtelingenverdrag. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat Zwitserland eiser zal terugsturen zonder inachtneming van deze regels. De omstandigheid dat de aanvraag van eiser al eerder is afgewezen is onvoldoende voor het oordeel dat Zwitserland in strijd met deze regels zou handelen. Als eiser vindt dat Zwitserland zich niet aan de regels houdt dan moet eiser daarover in Zwitserland een procedure voeren. Zwitserland heeft bovendien ingestemd met de vraag van Nederland om eiser terug te nemen. Dat betekent dat Zwitserland heeft gegarandeerd om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Zwitserland de internationale verplichtingen nakomt. De beroepsgrond slaagt niet.

4.201809564/1/V3.

5. Eiser voert verder aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. Eiser is namelijk de partner van [A] en samen hebben zij een dochter, die geboren is op [2019] . Volgens verweerder is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek van [A] , maar dit zou tot gevolg hebben dat het gezin wordt gescheiden. Eiser doet in dit verband een beroep op artikel 6 van de Dublinverordening, artikel 8 van het EVRM en werkinstructie 2019/8 ‘Het belang van het kind in de Dublinprocedure’ (werkinstructie 2019/8).
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de belangen van het kind hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening. Daarbij merkt verweerder terecht op dat de Dublinverordening een beperkte definitie van gezinsleden hanteert. In het geval van eiser is geen sprake van een gezin als bedoeld in de Dublinverordening, omdat het gezin pas is gevormd op het grondgebied van de lidstaten en niet in het land van herkomst. De Dublinverordening beoogt de eenheid van dergelijke gezinnen niet te beschermen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 6 van de Dublinverordening meer bescherming beoogt te bieden. Gelet daarop komt in dit geval een afweging van de belangen van het kind alleen aan bod in het kader van de beoordeling van de toepasselijkheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig en voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Nu de Dublinverordening het gezinsverband van eiser niet beoogt te beschermen is verweerder niet zonder meer verplicht om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat de (tijdelijke) scheiding van het minderjarige kind met eiser schadelijke gevolgen heeft voor het kind. De enkele stelling van eiser dat het in het belang van het kind is om met beide ouders op te groeien is daarvoor onvoldoende. Bovendien is niet gebleken dat gezinshereniging tussen eiser en zijn partner in Italië of Zwitserland is uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden bestaan die voor hem aanleiding zijn om het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Tot slot voert eiser aan dat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken en dat verweerder de asielaanvraag van eiser inhoudelijk moet behandelen.
8. De rechtbank is van oordeel dat de uiterste overdrachtsdatum niet is verstreken. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de overdrachtstermijn tweemaal tijdig is opgeschort. De stelling van eiser dat door de uitspraak van de ABRvS op 12 juni 20195 in zijn eerste asielprocedure met terugwerkende kracht de opschorting teniet zou zijn gedaan en daardoor de uiterste overdrachtsdatum zou zijn verlopen, volgt de rechtbank niet. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

5.201809564/1/V3.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. V.E. van der Does A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.