ECLI:NL:RBDHA:2020:14867
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van Algerijnse vreemdeling na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse vreemdeling. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 18 september 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats. Dit leidde tot de vraag of de eiser nog recht had op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank overwoog dat, volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De gemachtigde van de eiser had weliswaar contact gehad met de eiser op 9 september 2020, maar er was geen bewijs dat er na 18 september 2020 nog contact was geweest. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat de eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is bekendgemaakt op 8 oktober 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.