ECLI:NL:RBDHA:2020:14683
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit van eiseres uit Eritrea
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese vrouw die momenteel in Ethiopië verblijft, heeft een aanvraag ingediend op basis van haar relatie met referent, die in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk kon maken, aangezien zij geen officiële identiteitsdocumenten had overgelegd. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk substantieel bewijs had geleverd in de vorm van indicatieve documenten, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende waren om haar identiteit vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis, en dat er geen bewijsnood was voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder niet gehouden was om nader onderzoek aan te bieden naar de identiteit van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om officiële documenten te overleggen ter ondersteuning van hun identiteit in nareisprocedures.