ECLI:NL:RBDHA:2020:11865
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese vrouw die momenteel in Ethiopië verblijft, heeft een aanvraag ingediend op basis van haar relatie met een referent die in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk kon maken, aangezien zij geen officiële identiteitsdocumenten had overgelegd. Verweerder stelde dat eiseres de mogelijkheid had om een identiteitsbewijs aan te vragen in Eritrea, maar dat zij dit niet had gedaan. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk substantieel bewijs had overgelegd, waaronder een doopakte en andere indicatieve documenten, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende waren om haar identiteit aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.